woensdag 18 september 2024

Muziek zegt alles

Je kunt boeken volschrijven over de klankkwaliteit en veelzijdigheid van de orgels van Flaes & Brünjes. Maar het beste kun je dat natuurlijk gewoon beluisteren!

Met toestemming van Laurens de Man deel ik graag met u de opname die in 2022 door hem is gemaakt op het Flaes & Brünjes-orgel (1868) in de Dorpskerk in Beets. Met slechts 8 registers beschikt het over de kleinste dispositie van Flaes' standaard-instrumenten. Uit deze opname blijkt echter hoeveel klankkleuren daarmee te realiseren zijn.

Kijk, luister en geniet.

Ps: het manuscript voor het boek over de Orgel- en pianobouwers Flaes & Brünjes vordert goed; de fase van "redigeren en losse onderzoekseindjes invullen" is aangebroken. Binnenkort volgt meer informatie daarover.

 


dinsdag 16 juli 2024

De documenten van Knaap

Sommige mensen zou je graag een lintje willen geven. Cornelis Corstianus Knaap (1830-1903) is wat mij betreft zo iemand. Hij was fabrikant van een leerfabriek in Gouda. Als musicus was hij "dilletant", wat zoveel inhoudt als amateur. Behalve secretaris van de Commissie van Toezicht over de Stadsmuziekschool van Gouda en dirigent van orkestvereniging Euphonia, was Knaap organist in twee kerken.

In beide orgels waar Knaap op speelde, heeft hij historisch belangrijke gegevens achtergelaten!

Allereerst in het orgel van de Nederlands Hervormde Armenkerk of Kleine Kerk in Gouda. Knaap bespeelde daar als 17-jarige knaap vanaf 1847 het toen aanwezige kabinetorgel. Dat was tot 1851. Vanaf 1863 zat hij weer op de orgelbank. Vier jaar later kwam er een nieuw orgel, een volwaardig kerkorgel, gebouwd door Flaes & Brünjes. Reden voor Knaap om een net papiertje aan de binnenkant van een zijpaneel van de orgelkas aan te brengen met daarop een overzicht van organisten sinds 1847 en de hele orde van dienst bij de ingebruikname van "zijn" orgel op 23 juni 1867.

Het Flaes & Brünjes-orgel (1867) in de Armenkerk in Gouda.
Enige foto van de oorspronkelijke situatie. © Streekarchief Midden-Holland.


Het paneel uit 1867 met het historische document van organist Knaap.


Detail.

Toen in 1872 in de Remonstrantse Kerk in Gouda ook een nieuw orgel van Flaes kwam, werd Knaap daar ook organist, samen met stadsmuziekmeester Jacob Kwast (1820-1890). Ook hier is eenzelfde papier met gegevens over de ingebruikname en organisten te vinden. Ongetwijfeld heeft Knaap dat aangebracht, nu in een achterwandpaneel. 


Het Flaes-orgel (1871) in de Remonstrantse Kerk in Gouda.  © Streekarchief Midden-Holland.


Het paneel uit 1871 met het historische document van organist Knaap.


Detail.

Knaap werd overigens in de omgeving wel gezien als een deskundige; in 1887 vroegen ze hem Gouderak om advies. Hij adviseert overigens niet direct orgelbouwer Flaes, maar ook van de firma Maarschalkerweerd is hij wel gecharmeerd. Desondanks komt er in Gouderak een Flaes-orgel (het laatste dat de firma heeft gebouwd). Knaap is daar geen organist geworden, er is dus ook geen papiertje in de orgelkas te vinden.

Het is extra bijzonder dat we de twee historische documenten van Knaap na meer dan 150 jaar nog hebben. Beide Goudse orgels staan niet meer in de kaasstad en de oorspronkelijke kassen zijn (grotendeels) verloren gegaan. Desondanks vinden we in kerkgebouw Beth-El in Moordrecht het orgel uit de Remonstrantse Kerk, waarbij de achterwand van de orgelkas nog authentiek is. Knaaps document is daar nog steeds in de orgelkas te vinden. (Een deel van) het orgel uit de Armenkerk staat in de Goede Herderkerk in Amsterdam-Buitenveldert. U begrijpt hoe verrast ik was toen de gastheer zich ineens herinnerde dat er nog een "stukje hout met daarop letters die ik niet kan lezen" in een kast moest staan. Dat bleek het zijpaneel te zijn met daarop het historische document van Knaap. Soms blijkt er toch nog verrassend veel uit het verleden bewaard te zijn!


Het orgel uit de Armenkerk in Gouda staat tegenwoordig in de R.K. Goede Herderkerk te Amsterdam-Buitenveldert.


Het orgel uit de Remonstrantse Kerk in Gouda staat tegenwoordig in kerkgebouw Betth-El in Moordrecht.

Laat het ijdelheid zijn geweest van organist Knaap, maar we zijn daarmee wel twee historische documenten rijker! Hartelijk dank, meneer Knaap!

woensdag 5 juni 2024

Een zoektocht naar antwoorden zorgt voor vragen

Een boek schrijven over de orgel- en pianobouwers firma Flaes & Brünjes kan niet uitsluitend vanachter het bureau. Behalve veel archiefonderzoek bleek het ook nodig om een aantal Flaes-orgels te bezoeken. Om eens grondig te kijken hoe de instrumenten gebouwd zijn. Van Texel tot Reek, van Hiaure tot Noordwelle. Maar een bezoek, op zoek naar bepaalde antwoorden, bleek heel vaak weer vragen te veroorzaken. 

Ik neem u in deze blog mee in een aantal werkbezoeken, waarbij orgeldeskundige Henk Verhoef vaak meeging en dat was heel waardevol! Het "twee paar ogenprincipe" bleek vaak erg nuttig te zijn.

De transmissie-inrichting
Rond de jaarwisseling 2022/2023 werd als eerste het Flaes-orgel (1870) in de Doopsgezinde vermaning in Koog aan de Zaan bezocht. In het bijzonder de transmissie-inrichting van de Bourdon-baslade had onze interesse. Flaes paste deze constructie sinds 1865 toe maar bij bijna alle orgels zijn er sinds de bouw wijzigingen geweest. Het reconstrueren van de oorspronkelijke situatie bleek een uitdaging. Ook in Koog aan de Zaan waren er in de 20e eeuw wijzigingen geweest. Eén zijpaneel kregen we niet geopend, maar ach, zo belangrijk was dat niet. Dachten we... Met vermoedens verlieten we de vermaning. 

Deze vermoedens probeerden we eind februari 2023 te bevestigen met een bezoek aan de Flaes-orgels in Sint Maartensdijk (1882) en Gouderak (1888). Bij deze twee orgels is de Bourdon-baslade origineel respectievelijk (grotendeels) gereconstrueerd. Dankzij dit bezoek kwamen we erachter dat de Bourdon-baslade met transmissie-inrichting een dubbele ventielkast was. En dus bleken er achter dat schijnbaar onbelangrijke zijpaneel in Koog aan de Zaan tóch belangrijke antwoorden te liggen.

Zodoende gingen we korte tijd later voor de tweede keer naar Koog aan de Zaan. Alsof Pieter Flaes het ons moeilijk wil maken, blijken bij alle orgels de zijpanelen een ander slot te hebben dan de panelen in de achterwand. Het was nog een hele zoektocht naar de sleutel van het zijpaneel.


Het geopende zijpaneel tijdens ons 2e bezoek in Koog aan de Zaan (Flaes-orgel, 1870)

Een vierkant gat
Toen we in dichte mist in de winter van 2023/2024 naar Westbroek gingen, troffen we daar het orgel aan dat vroeger in Zaandijk stond (1880). Een oude foto van de speeltafel had vragen opgeroepen. Want waar zat de registertrekker voor de afsluiting van het windkanaal naar de Bourdon-baslade? Een unicum dat de oorspronkelijke Bourdon-baslade daar nog bij het orgel bewaard is, terwijl een compleet nieuwe windlade is gemaakt in 1975. Toch leverde die lade ons het antwoord niet op. Tot Henks oog ineens viel op een klein vierkant gaatje naast het zijpaneel, exact ter hoogte van de oorspronkelijke Bourdon-baslade. Hier moet (om nog onverklaarbare reden) de gezochte registertrekker hebben gezeten! Details leest u te zijner tijd in het boek...

Een wat mysterieuze foto van het gat van de registertrekker, waardoor de afsluiter in het windkanaal naar de Bourdon-baslade van Zaandijk (1880) oorspronkelijk bediend moet zijn.

Originele staat of niet?
Ook het orgel dat oorspronkelijk is gebouwd voor de Remonstrantse kerk in Gouda (1871) werd bezocht. Daarvoor gingen we in juni 2023 naar de Ontmoetingskerk in Moordrecht, waar het tegenwoordig staat. Leuk is om te zien dat bij sommige orgels verrassend veel originele materialen aanwezig zijn. Zo is in Moordrecht het stijl- en regelwerk van het oorspronkelijke front nog voor een deel aanwezig, terwijl er in de jaren '60 een nieuw front is gemaakt.

Het orgel in Moordrecht, met links het stijl- en regelwerk van het oorspronkelijke front zoals dat in Gouda aanwezig was (Flaes-orgel, 1871). Rechts de magazijnbalg. 

In Waverveen, waar het orgel staat dat Flaes in 1871 voor de Doopsgezinde kerk van Kreil maakte, constateerden we het tegenovergestelde. Volgens literatuur was dit orgel nog heel origineel, maar in werkelijkheid blijken er meerdere wijzigingen te zijn geweest. Zo blijkt de bas van de Bourdon 16vt van het Hoofdwerk niet langer meer op het Hoofdwerk te bespelen, maar op het pedaal (C-h). Opnieuw nuttig om zo'n werkbezoek af te leggen.

Voorslagen aan de binnenkant?
Het orgel dat Flaes in 1869 te Uitgeest leverde, had weliswaar een Bourdon-baslade zonder transmissie-inrichting, maar ook hier kwamen we tijdens ons bezoek in april 2024 iets intrigerends tegen. Normaliter had de Bourdon-baslade zonder transmissie-inrichting een enkele ventielkast; het pijpwerk op deze lade is enkel van de Bourdon 16vt (C-h) op het Hoofdwerk. In dat geval zitten de voorslagen aan de kant van het zijpaneel, zodat deze eenvoudig bereikbaar zijn. Die gebruikelijke aanleg constateerde ik bijvoorbeeld in de Lutherse Kerk in Beverwijk (1875). Maar in Uitgeest zitten de voorslagen aan de binnenkant! Het is vooralsnog onduidelijk waarom dat is, want ze zijn lastig bereikbaar. We weten zeker dat deze windlade oorspronkelijk geen dubbele ventielkast had, want de fundamentbalk zit niet in het midden. Bovendien wijzen gegevens in het kerkelijke archief en een oude foto van de speeltafel daar ook niet op.

De Bourdon-baslade in Uitgeest. De fundamentbalk zit overduidelijk uit het midden zodat het geen dubbele ventielkast kan zijn geweest. Desondanks zitten de voorslagen aan de kant van de manuaallade. Vooralsnog onlogisch en uniek! Reden voor een bezoek in Hazerswoude.

Dit orgel is gebouwd naar voorbeeld van het orgel in Hazerswoude (1868). Hoewel dat flink verbouwd is, voelt u 'm al aankomen: het Uitgeestse bezoek leidt binnenkort tot een bezoek aan Hazerswoude. 

Balgen treden
Het was ook interessant om bij enkele Flaes-orgels, waar de oorspronkelijke trapinstallatie nog aanwezig was, eens goed te luisteren. Is de klank bij getreden wind, zoals in Flaes' tijd, anders dan bij het gebruik van een elektrische ventilator? Zodoende werden de spaanbalgen in Zaandam (Oostzijderkerk, 1863) en de magazijnbalg in Limmen (1876) getreden. Er klonk geen wezenlijk verschil.

Het potloodstreepje
En dan heb ik het nog niet over "het potloodstreepje". Want in Limmen (1876) werden we gewezen op het potloodstreepje op de registertrekker van de Manuaal-Bourdon 16vt. Het pedaal was hier oorspronkelijk aangehangen. In literatuur (Hans van Nieuwkoop e.a.) wordt gesteld dat Flaes dit potloodstreepje aanbracht halverwege de trekker. Uitgetrokken tot het potloodstreepje, klinkt de Bourdon 16vt alleen in de bas. Eerlijk gezegd hadden wij onze twijfels: Flaes kennende, bouwt die degelijk en verwachten we in plaats van een potloodstreepje een duidelijke inkeping waar een registertrekker in gehaakt wordt. Reden om een tweede keer naar Beverwijk te gaan. Totaal tegen onze verwachting in, is daar ook een potloodstreepje te zien.

Het potloodstreepje aan de rechterkant van de registertrekker van de Bourdon 16vt in Beverwijk.

U begrijpt dat een tweede bezoek aan Schellinkhout (1872) of Tricht (1887) op de nominatie staat, want daar hebben we de eerste keer niet op zo'n potloodstreepje gelet.

Wordt vervolgd!

woensdag 17 april 2024

Het raadsel van Hiaure

Er zijn twee orgels uit Flaes’ laatste levensjaren bekend, die oorspronkelijk vrijwel identiek zijn. Opvallend is dat beiden van een neogotisch front zijn voorzien. Het betreft de orgels, gebouwd voor de Doopsgezinde kerk in Middenbeemster en een tweede instrument dat sinds 1908 in de Hervormde kerk in Hiaure staat.


Links: het Flaes-orgel in Hiaure, wellicht begin 1887 in gebruik genomen in Aarlanderveen. 
Rechts: het Flaes-orgel in Middembeester, op 24 juli 1887 in gebruik genomen.

Herkomst van het Hiaurer Flaes-orgel
De geschiedenis van het instrument in Hiaure is met raadsels omgeven. We kunnen het zeker toeschrijven aan Pieter Flaes omdat het front vrijwel identiek is aan dat van het orgel van Middenbeemster. Ook het pijpwerk, windlade, voorslagen en voorslagbevestigingen, registernaamplaatjes, windkanaal en dergelijke zijn zoals bij Flaes gebruikelijk. Ook zien we de kenmerkende brede pedaaltoetsen "van taai eikenhout", zoals dat in zijn contracten altijd staat. Desondanks is het opvallend dat op beide orgels de naam van het bedrijf ontbreekt, terwijl de naam normaal gesproken altijd op de lijst voor het klavier staat! Waarom bij deze orgels niet?

De kenmerkende voorslagbevestiging van Flaes in Middenbeemster
  
Detail van de magazijnbalg in Middenbeemster

Idem in Hiaure, met onder in de kas de magazijnbalg

Pijpinscripties op de Mixtuur in Hiaure

Van onder naar boven het wellenbord, windlade met registerslepen en het pijpwerk te Hiaure

De mechanische aanleg in Hiaure is zoals we van Flaes gewend zijn.

  
Links de speeltafel in Hiaure, rechts te Middenbeemster

Flaes heeft het orgel te Hiaure zeker niet voor die kerk gebouwd, omdat het daar op 5 juli 1908 in gebruik is genomen. Een herinneringsbord op een van de zijwanden van de orgelkas vermeldt dat. Enkele inwoners uit de omgeving geven als renteloos voorschot het vereiste aankoopbedrag van fl 477,86 ½.

Het herinneringsbord op een van de zijpanelen van de orgelkas in Hiaure

Betaalgegevens uit 1908 voor het orgel, in het kerkelijk archief van Hiaure. Helaas ontbreekt degene aan wie is betaald, maar dit moet de firma M. Vermeulen in Woerden zijn geweest.

Hervormde kerk(en) te Aarlanderveen
Uit het archief van de firma M. Vermeulen te Woerden blijkt dat dit bedrijf het instrument in Hiaure heeft geplaatst en de navolgende jaren het orgel heeft gestemd. Waarschijnlijk staat in het bedrijfsarchief van Vermeulen dat het orgel uit Aarlanderveen komt. Aangezien Vermeulen sinds minstens 1905 erg actief is in de handel van tweedehands orgels in zowel Zuid-Holland als het noorden van ons land, is dat heel aannemelijk. Bovendien vermeldt Tijdschrift Het Orgel in april 1887: “Te Aarlanderveen is een klein orgel in de Herv. Kerk geplaatst, vervaardigd door den heer Flaes, te Amsterdam”. Mogelijk gaat het om het voormalig koetshuis van notaris Van de Lee, aangezien de hervormden daar kerkdiensten beleggen sinds januari 1887 het grootste deel van de gemeente zich heeft afgescheiden en mee is gegaan met de landelijke Doleantie. De Dolerenden gebruiken de oude dorpskerk, waar van 1808 tot 1904 hetzelfde orgel staat. De circa 3,5 meter hoge orgelkas kan in het koetshuis gepast hebben, mits het op de begane grond gestaan heeft.

Het is wel merkwaardig dat de kleine groep hervormden een orgel wil, terwijl zij uitgaan van een tijdelijke situatie. In juni 1888 krijgen zij inderdaad de dorpskerk weer terug, de Dolerenden bouwen een nieuwe kerk. Het is onduidelijk waarom de hervormden niet alleen in de tweede helft van 1887 maar ook in de periode juli-september 1888 een harmonium hebben gehuurd. Als Flaes het orgel in het Aarlanderveense koetshuis heeft geplaatst, dan is onbekend waar het orgel zich bevindt tussen 1888 en 1908.

Betaalkwitantie voor een harmonium voor de Hervormde gemeente van Aarlanderveen. Wordt dit harmonium in het koetshuis gebruikt, of staat daar het Flaes-orgel dat vandaag de dag in Hiaure staat? Het blijft een raadsel.

Rechts het koetshuis in Aarlanderveen, waar mogelijk het Flaes-orgel te Hiaure oorspronkelijk stond.
© Gereformeerdekerken.info

De Doopsgezinde Kerk te Middenbeemster

(Niet) op voorraad
De fronten van Hiaure en Middenbeemster zijn opvallend. In elk geval de Doopsgezinde kerk in Middenbeemster is beslist geen kerk in neogotische stijl en dat geldt ook voor het koetshuis. Jongepier suggereert dat Flaes deze twee orgels op voorraad gebouwd heeft (evenals het orgel in Tricht in 1887) en daarbij eventueel de fronten van elders heeft betrokken.

Detail van de kas in Middenbeemster

Ik acht het in elk geval niet aannemelijk dat in het orgel van Middenbeemster op voorraad heeft gestaan; op 26 september 1886 besluit de Doopsgezinde kerkenraad van Middembeester om een pijporgel aan te schaffen. In de navolgende maanden bestellen de hervormde kerkvoogden in Tricht een (al gebouwd) orgel, dat in een tijdsbestek van nauwelijks drie maanden wordt opgebouwd. De winterperiode vormt kennelijk geen belemmering. In tegenstelling daartoe moet de Doopsgezinde gemeente van Middenbeemster wel die gehele winterperiode wachten en pas negen maanden na het kerkenraadsbesluit start de opbouw in de Middenbeemster’ kerk. Voor een op voorraad staand instrument zou zo’n levertijd niet nodig zijn geweest! Op 13 juni 1887, “ongeveer te half vijf werden de benoodigdheden voor de samenstelling van ons orgel op zes wagens geladen, hier aangevoerd en werd er terstond met den bouw op bouwerven een begin gemaakt.” 

Citaat uit de kerkenraadsnotulen van Middenbeemster, 1 juli 1887

Drie dagen later is de “in elkander zetting” van het Middenbeemster' orgel al klaar, ruim twee weken later van 28 juni tot 1 juli, stemt (intoneert?) Pieter Flaes het instrument. En op 24 juli 1887 wordt het orgel ’s morgens feestelijk in gebruik genomen. ’s Middags geeft de heer Springer uit Amsterdam een concert.“Het instrument, vervaardigd door den Heer P. Flaes, wordt zeer geroemd." Tijdschrift Het Orgel volstaat met de vermelding “In de Doopsgezinde Kerk te Beemster is 24 juli het nieuwe orgel ingewijd.”

Het front in Middembeemster

Bestelde fronten?
Het front van het orgel in Middenbeemster is iets eenvoudiger dan dat in Hiaure. Zo ontbreken de versieringen op de twee buitenste frontpunten. De detaillering bovenin de fronten wijkt ook iets af en  de versieringen op de stijlen tussen de pijpvelden zijn eenvoudiger. In Hiaure is een versiering bij de pijpvoeten van de frontpijpen aanwezig, in Middenbeemster niet. Met Jongepier ben ik wel het eens dat beide van elders besteld kunnen zijn, omdat Flaes nooit eerder in zijn oeuvre neogotische fronten heeft ontworpen, als het kerkinterieur niet in die stijl was ingericht. Anderzijds lijken de fronten verkleinde weergaven van het 1871 gebouwde neogotische orgelfront in de Remonstrantse kerk in Gouda. Naar de reden van een eventuele frontbestelling bij een toeleverancier moeten we dan ook gissen. Flaes is weliswaar op leeftijd, maar voor zover bekend niet ziek, voor hij in juni 1889 onverwacht overlijdt. Evenzo is het een raadsel waarom Flaes bij deze orgels niet het kenmerkende naamplaatje bij het klavier heeft aangebracht.

Dispositie
De disposities van beide orgels zijn oorspronkelijk identiek geweest, behalve dat in Middembeester de Prestant 8vt in bas en discant is verdeeld. In Middenbeemster is de trekker voor het ventiel verdwenen, daar resteert een gat in de orgelkas. In Hiaure is deze trekker nog wel aanwezig, maar het ventiel functioneert niet meer. In Middenbeemster zijn diverse dispositiewijzigingen gedaan in de loop van de tijd.

(Oorspronkelijke) dispositie van de orgels in Middenbeemster en Aarlanderveen(?)/Hiaure:

Manuaal:
Prestant 8vt
Holpijp 8vt
Octaaf 4vt
Roerfluit 4vt
Quint 3vt
Octaaf 2vt
Mixtuur
Cornet disc

Pedaal
Aangehangen

Ventiel

Manuaalomvang: C-f3
Pedaalomvang: C-d1

vrijdag 15 maart 2024

Prijzen van nieuwe Flaes-orgels


Bij het onderzoek naar het werk van de firma Flaes & Brünjes is het nuttig om na te gaan welke prijzen werden gevraagd voor nieuwe orgels en hoe deze prijzen zich verhielden tot die van concurrenten.

De Hervormde gemeente Noordwelle is, hoogstwaarschijnlijk vanwege de reisafstand tot Amsterdam, voor haar orgel fl 200,- duurder uit dan elders.

Hoewel van Flaes & Brünjes de hoge mate van standaardisatie in fronten, dispositie en technische aanleg algemeen bekend is, blijkt deze standaardisatie niet te gelden voor de prijzen! De prijs per orgel met standaarddispositie is niet overal hetzelfde. Het is aannemelijk dat transport- en reiskosten hierbij een rol spelen. Twee orgels voor het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland (1868 en 1872) zijn fl 200,- duurder dan eenzelfde orgel dichter bij Amsterdam. Ook het type bekroning is van invloed: als de standaard vazen en trofee worden ingewisseld voor beelden, komt daar in de Remonstrantse Kerk in Gouda (1871) fl 200,- bij. Het lijkt daarentegen geen verschil te maken of het front drie ronde middentorens heeft met twee vlakke tussenvelden, of volledig vlak is (een neogotisch front), maar de eerlijkheid gebied wel te zeggen dat de genoemde prijzen meestal exclusief schilderwerk zijn.

Flaes' prijsopgave van 2 orgelmodellen voor de Remonstrantse Kerk in Gouda, 1870.


Als we de door Flaes genoemde prijzen omrekenen naar een gemiddelde prijs per stem, kunnen we voorzichtig zeggen dat de prijs in de jaren '50 stijgt en vanaf de jaren '60 van de 19e eeuw redelijk constant blijft op circa fl 300,- per stem. Deze prijsstijging zien we het duidelijkst bij orgels met de kleinste standaarddispositie (8 stemmen). Het tweeklaviers orgel met 8 stemmen, dat in 1863 voor de Doopsgezinde Kerk in Den Helder wordt geleverd, kost fl 2000,-.  kost vier jaar later in Gouda (Armenkerk) al fl 150,- meer, terwijl de reisafstand vanaf Amsterdam korter is. Eveneens fl 2000,- moeten de doopsgezinden in Middenbeemster 24 jaar later aftikken voor een eenklaviers orgel met 7 stemmen. Een dergelijke prijsstijging is ook bij de firma J. Bätz & Co te zien.


Uiteraard is een gemiddelde prijs per stem nooit in werkelijkheid gehanteerd; een meerkorige Mixtuur is natuurlijk veel duurder dan een strijker, een Bourdon 16vt is wat betreft materiaal niet zo duur maar alle extra's voor een Bourdon-baslade drijven de prijs fors op.

Merkwaardigheden
Maar behalve deze lijn, vallen er een aantal dingen qua prijs uit de toon. Waarom is hte orgel van Koog aan de Zaan (1870) fl 880,- duurder dan hte instrument in De Wittenberg in Amsterdam (1873). Komt dat omdat eerstgenoemd orgel een Prestant 8vt op Manuaal II heeft in plaats van een Roerfluit 8vt op Manuaal I, omdat de Mixtuur is gedeeld en Koog iets verder weg is? En waarom een prijsstijging van fl 250,- in 14 jaar tussen het orgel van Westzaan (1866) en Zaandijk (188, uitgaande van de standaard type bekroning), terwijl laatstgenoemd instrument twee registers kleiner is en slechts 1 manuaallade heeft? En om nog een voorbeeld te noemen: waarom offreert Flaes een prijs van fl 740,- lager voor het orgel in de Remonstrantse Kerk in Den Haag (1864) dan het vrijwel identieke instrument in Zaandam (1863), terwijl de manuaalkoppel in Den Haag gedeeld is en de reis de hofstad groter is? Ondanks dat hij zelf lid is van een remonstrantse gemeente, zijn er te weinig gegevens om te stellen dat Flaes voor zijn geloofsgenoten structureel goedkoper bouwt.

Het is merkwaardig waarom het orgel in de Hervormde kerk in Zaandijk (1880) in verhouding duurder is dan orgels elders. Het instrument staat nu in Westbroek (foto). 

Tot slot noem ik hier ook nog drie voorbeelden van opvallend dure orgels, waarbij de prijs omgerekend per stem veel hoger ligt dan circa fl 300,-. Allereerst geldt dat de offerte voor een orgel in de Oosterkerk in Amsterdam (1869). Flaes vraagt fl 10.180,-. Zijn offerte is niet bewaard, maar als we uitgaan van het aantal stemmen dat zijn concurrent Van Oeckelen voorstelt (24, verdeeld over 2 klavieren en vrij pedaal) dan komt dit op fl 424,- per stem.
Als tweede geeft Flaes rond 1884 offerte voor een tweeklaviers orgel met zijkantbespeling met 25 stemmen voor de Nicolaïkerk in Utrecht, waarbij de prijs zelfs 14.000,- is, wat neerkomt op gemiddeld fl 560,- per stem.
Hieruit kunnen we toch niet zonder meer afleiden dat Flaes voor orgels met 24 stemmen of meer een hogere prijs berekent vanwege onder meer hogere materiaalkosten, want het verschil met instrumenten van 21 stemmen (Zaandam 1863 en Den Haag Remonstrantse Kerk 1864, gemiddeld circa fl 300,- per stem) is daarvoor te groot.
Bovendien (en dat is het 3e voorbeeld) doet Flaes voor de Nicolaïkerk een tweede voorstel, voor een orgel met 20 stemmen, wat gemiddeld ook nog fl 425,- per stem kost. En het orgel voor de Doopsgezinde Kerk in Haarlem, met 18 stemmen ook niet groot, kost in 1883 ook fl 414,- per stem. Terwijl later in de jaren '80 de gemiddelde prijs weer richting de fl 300,- per stem zakt. Deze opvallende pieken in de prijs kunnen tot op dit moment nog niet verklaard worden.

Prijsopgaven van Flaes, J. Bätz & Co (J.F. Witte) en Van Oeckelen omstreeks 1884 voor een orgel in de Nicolaïkerk in Utrecht.

Het is moeilijk om de prijzen voor nieuwbouworgels van Flaes & Brünjes te vergelijken met die van concurrenten. Verschillende factoren beïnvloeden deze prijs, zoals de mogelijk verschillende loonkosten per gebied, reisafstand tussen werkplaats en de plaats van het orgel, het wel of niet materialen gebruiken van toeleveranciers en beperkte prijsgegevens uit dezelfde periode. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de firma J. Bätz & Co over het algemeen duurder is. Dit komt overeen met diverse kerken, waar Flaes als goedkopere orgelbouwer de opdracht krijgt, ten nadelen van Bätz. Dat geldt in Ouderkerk aan de Amstel (1865), Noordwelle (1868) en Gouderak (1888). In De Rijp (1852) kiest men juist voor de duurdere J. Bätz & Co. Dat wil niet zeggen dat firma Flaes & Brünjes de goedkoopste is: de firma’s H. Knipscheer jr., L. van Dam & Zonen te Leeuwarden en Van Oeckelen uit Haren bij Groningen hebben lagere prijzen. Maar in Noord- en Zuid-Holland, met name in Amsterdam en omgeving, wordt Flaes & Brünjes met de (duurdere) firma J. Bätz als meer “solide” gezien, dan Knipscheer. En Van Dam en Van Oeckelen lijken zeker tot in de jaren ’70 nog weinig bekend in deze omgeving; weinig kerkbesturen vragen deze firma’s om offerte. Dat maakt dat Van Dam en Van Oeckelen weinig concurrerend zijn voor Flaes & Brünjes. Vanaf eind jaren '80 wordt Flaes' voormalige leerling Arjan Timmenga, sinds 1880 in compagnonschap met Fokke Bakker in Leeuwarden als orgelbouwbedrijf gevestigd, concurrent. Behalve vanwege het prijsverschil gunnen de kerkvoogden te Assendelft in 1886 aan de Leeuwarders het nieuwe orgel (II/p/20) te bouwen ook vanwege het leeftijdsverschil: gezien Flaes' leeftijd is de voorgestelde (standaard) garantietermijn van 10 jaar "niet zeer vertrouwbaar".

De Hervormde gemeente Assendelft kan niet lang van het orgel van Bakker & Timmenga geniet. Nadat het in 1887 in gebruik wordt genomen, gaat het 6 jaar later verloren door een kerkbrand. Bakker & Timmenga bouwt een nieuw instrument dat in 1896 in gebruik wordt genomen (foto). © Collectie J. Jongepier.
 

De prijzen voor nieuwe orgels van Flaes & Brünjes zijn niet zo gestandaardiseerd als de orgels zelf en de prijsopbouw is niet duidelijk. Hoewel gegevens daarover heel spaarzaam zijn, lijken de prijzen bij grotere orgels vaak hoger dan bij concurrenten. Dat zien we te Amsterdam Oosterkerk (1869), Utrecht (ca 1884) en Assendelft (1886). Dit in tegenstelling tot Ouderkerk a/d Amstel (1865). Flaes & Brünjes is daarentegen succesvol als bouwer van overwegend kleine(re) orgels in west- en midden-Nederland, door de combinatie van een lagere prijs, snellere levertijd en betrouwbaar werk dan andere orgelmakers in eigen regio. De (vooralsnog) geringe bekendheid van goedkopere Noordnederlandse orgelmakers als Van Dam, Van Oeckelen en Bakker & Timmenga geeft hiervoor een vrije markt aan Flaes & Brünjes.

woensdag 27 december 2023

Flaes' windvoorziening


In literatuur is te lezen dat de firma Flaes & Brünjes in 1866 voor het eerst een magazijnbalg toepast als windvoorziening voor orgels. De traditionele spaanbalgen zouden vanaf dat moment verleden tijd zijn. Dit blijkt genuanceerder te liggen. 

De eerste magazijnbalg in Nederland
Reeds in 1844 (het bedrijf bestaat amper 2 jaar) werkt Flaes & Brünjes aan een magazijnbalg, zij het dat dit vermoedelijk niet hun eigen keuze is. Ze hebben opdracht gekregen om het Quellhorst-orgel in de Hervormde Kerk in Krommenie te voltooien. Dit orgel heeft meerdere noviteiten, waaronder "eene vierkant opgaande blaasbalg", waarmee een magazijnbalg wordt bedoeld. Het klankbeeld van orgels wordt grondtoniger, veroorzaakt door intonatie en het disponeren van meer achtvoetsregisters. Er is dan ook meer windcapaciteit nodig, waarvoor de traditionele spaanbalgen niet toereikend zijn. Orgelmaker Quellhorst, die deze noviteit in Krommenie wil toepassen, is echter met de noorderzon vertrokken. Die moderne magazijnbalg geeft Flaes & Brünjes wel wat hoofdbrekers want deze maakt erg veel bijgeluid. Orgeladviseur J.D. Brachthuizer komt erbij en gezamenlijk weten ze de zaak naar tevredenheid te laten functioneren. Eind februari 1844 wordt het Quellhorst/Flaes & Brünjes-orgel opgeleverd en op 17 maart klinkt de "zuiveren en krachtigen toon" voor het eerst door de Krommenieër kerk.

Het Quellhorst/Flaes & Brünjes-orgel (1844) met de eerste magazijnbalg van Nederland. 
© Kerken in Beeld, Rijksuniversiteit Groningen.

Het feit dat Van Eck stelt dat firma J. Bätz in 1848 als eerste orgelmaker in Nederland een magazijnbalg levert (Eck, T. van. Vernieuwingen in de orgelbouw. In: Het Historische Orgel in Nederland, deel 9), is dus niet correct. Het is Quellhorst geweest, waarbij Flaes & Brünjes de "eer" hebben gehad deze goed te laten functioneren!

Magazijnbalgen bij kabinetorgels
Als Flaes & Brünjes in 1852 het kabinetorgel herstelt van het Evangelisch Diaconieweeshuis aan de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam (De Wittenberg), wordt de dispositie uitgebreid met een Bourdon 16vt en Prestant 8vt discant. Hiervoor wordt het orgel voorzien van een magazijnbalg. Dit is voor zover ik nu weet de eerste keer dat Flaes zelf een magazijnbalg toepast. In 1858 plaatst het bedrijf het 18e-eeuwse orgel van de Hersteld Evangelisch Lutherse gemeente in Medemblik over van het oude kerkgebouw naar het nieuwe. De klaviatuur wordt naar de zijkant verplaatst, het front wordt verbreed, er vindt een enkele dispositiewijziging plaats en ook hier verdwijnen de spaanbalgen ten gunste van een magazijnbalg. 

De eerste magazijnbalgen bij nieuwe orgels, 1862-1866
In 1862 bouwt Flaes & Brünjes voor de Remonstrantse gemeente Amsterdam (in schuilkerk De Rode Hoed) een nieuw orgel in de bestaande kas. Wellicht vanwege de beperkte ruimte krijgt dit instrument een "horisontaal opgaande" blaasbalg.

Fragment uit het contract voor het orgel in de Remonstrantse Kerk in Amsterdam (1862)


In diezelfde tijd wordt er gewerkt aan een orgel voor de Oostzijderkerk in Zaandam. Hier biedt de toren voldoende ruimte voor vier traditionele spaanbalgen.

De vier spaanbalgen in de Oostzijderkerk in Zaandam (1863), de onderste "voet"-matig gevuld.

Een vrijwel identiek orgel als in Zaandam wordt kort erna opgeleverd in de Remonstrantse Kerk in Den Haag. Blijkbaar is daar niet voldoende ruimte voor een klassieke windvoorziening; dat orgel krijgt als tweede nieuwe instrument een magazijnbalg.

De oudst bewaard gebleven magazijnbalg bij een nieuw orgel van Flaes & Brünjes, nu in kerkgebouw De Zaaier in Harderwijk (Den Haag, Remonstrantse Kerk, 1864).


De magazijnbalg in De Rode Hoed is in 1909 vervangen. De magazijnbalg uit 1864 te Den Haag is behouden gebleven, ondanks ingrijpende wijzigingen aan dit instrument. Bij herplaatsing in kerkgebouw De Zaaier in Harderwijk is deze balg gehandhaafd. Waarmee dit de oudst bewaard gebleven magazijnbalg is die de firma Flaes & Brünjes bij een nieuw orgel toepaste. De originele trapinstallatie is er helaas niet meer.

Afscheid van spaanbalgen per 1867
Ook bij het orgel dat in februari 1865 in Wormer in gebruik wordt genomen, komt ook een moderne magazijnbalg. Deze krijgt een plaats buiten het orgel, want deze kan niet onder de windlade in de orgelkas, vanwege de beperkte hoogte van het kerkdak. 

De magazijnbalg in Wormerveer (1865).

Van de Oudezijdskapel in Amsterdam (zomer 1865) weten we het type windvoorziening niet, maar bij de orgels die Flaes & Brünjes vervolgens bouwt, komen weer spaanbalgen: Ouderkerk aan de Amstel (december 1865), Kwadijk (1866) en de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar (december 1866).

Deels verscholen achter opgestapelde stoelen de trapinrichting bij de spaanbalgen in Kwadijk (1866).

Het instrument dat Flaes & Brünjes halverwege 1866 verscheept naar Willemstad op Curaçao, krijgt weer een moderne magazijnbalg.

Inmiddels is er een orgel in aanbouw voor de Grote Kerk in Westzaan. Aanvankelijk zou dit vier spaanbalgen krijgen. Maar omdat de architect van de orgelgalerij een trap ontwerpt die te weinig plaats overlaat voor spaanbalgen, wijzigt Flaes in december 1865 het contract en komt er een magazijnbalg onder de hoofdwerklade in de orgelkas.

Trapinstallatie
Bij alle Flaes & Brünjes-orgels is de trapinstallatie, voor het brengen van lucht in de balgen, uitgevoerd als voetpomp.

Tot slot
Het orgel dat in de oudejaarsdienst van 1866 in de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar in gebruik wordt genomen, is het laatste met de klassieke spaanbalgen. Vanaf 1867 komen er uitsluitend magazijnbalgen uit de werkplaats van Flaes & Brünjes.

Het Flaes & Brünjes-orgel (met ouder front) dat op 31 december 1866 in de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar in gebruik is genomen. Het is het laatste instrument met spaanbalgen.





vrijdag 24 november 2023

Brokjes informatie over de pianobouw van Georg D. Brünjes

Het is compagnon Georg Diedrich Brünjes (1809-1872), een Noord-Duitse organistenzoon, die vanaf 1842 binnen het bedrijf van Flaes & Brünjes zich bezighoudt met de pianoafdeling. Pieter Flaes (1812-1889) bouwt en onderhoud orgels.


 

Twee getraceerde Flaes & Brünjes-pianino's

In tegenstellling tot Flaes' orgelafdeling, is er  over Brünjes' activiteiten op het gebied van pianobouw heel weinig bekend. Hoeveel piano's vervaardigde hij? En wat deed Brünjes nog meer, behalve het bouwen van piano's? Er wordt ook wel gezegd dat de piano's die hij bouwde, niet zo goed waren. Maar klopt dat wel? Ik heb geprobeerd antwoorden op deze vragen te achterhalen.


De werkplaats aan de Warmoesstraat rechts van het markante witte gebouw,
gezien vanaf het (nog ongedempte) Damrak.

Kwaliteit
Om allereerst de laatste vraag te beantwoorden: Al zeker twee jaar na de bedrijfsoprichting, in 1844, doet Flaes & Brünjes mee aan een Nijverheidstentoonstelling in Berlijn. En als het bedrijf in 1847 een fortepiano alias tafelpiano van 6,1/2 octaaf inlevert op de nijverheidstentoonstelling in Utrecht, is het oordeel: "De toon is wel wat dun, maar toch niet onaangenaam" en "een goed afgewerkt instrument en tamelijk van toon."  In1859 levert de firma het bewijs op de Tentoonstelling van Noord-Hollandsche nijverheid in Amsterdam "dat wil men zich een dergelijk instrument aanschaffen, men daarvoor niet nodig heeft, naar het buitenland te gaan." Tot slot verkrijgt Flaes & Brünjes de 2e medaille op de Algemeene Nationale Tentoonstelling in Haarlem in 1861, voor een 7-octaafs pianino: "De pianino was een zeer goed instrument; bewerking en toon waren bijzonder goed."

Nu kan het zo zijn dat dit excellente instrumenten waren, het toont in elk geval aan dat pianobouwer Georg D. Brünjes echt wel tot iets in staat was! De bewering dat Brünjes' piano's niet zo goed waren, is misschien gebaseerd op het feit dat er (nog) weinig van bewaard zijn gebleven. Maar heeft dat geen andere oorzaak? 

Naamplaatje op een van de drie getraceerde Flaes & Brünjes-pianino's


Productieaantallen
Om te beginnen: misschien bouwden ze nauwelijks nieuwe instrumenten? Het is heel moeilijk vast te stellen hoeveel piano's Flaes & Brünjes gebouwd heeft. Een feit is dat juist in de periode 1840-1870 de pianobouw een stormachtige ontwikkeling doormaakt. Van de klassieke fortepiano begint juist in die tijd de "rechtopstaande" piano aan haar opmars. Frans Liszt, die volle zalen trekt (ook in Amsterdam!), is een belangrijke oorzaak dat de piano een steeds gewilder instrument wordt.  

Deze rechtopstaande piano, die vanaf circa 1860 wordt vervaardigd, wordt in die tijd aangeduid als pianino.

De concurrentie voor ambachtelijk werkende pianobouwers is echter heel hoog. Er zijn talloze kleine bedrijven en ook in de combinatie met een orgelbouwafdeling zijn Flaes en Brünjes niet uniek, bijvoorbeeld stadsgenoot H. Knipscheer (II) doet dit ook, evenals de Friese orgelbouwers L. van Dam & Zonen en Bakker & Timmenga en Naber en Quellhorst in Overijssel.

Vanaf circa 1870 worden de rechtopstaande piano's steeds meer fabrieksmatig in serie vervaardigd. Dat resulteert in een veel meer gestandaardiseerde klank. We hebben het hier over de piano's zoals we die tegenwoordig kennen.

Vanuit de werkplaats aan de Warmoesstraat 118 in Amsterdam heeft de firma Flaes & Brünjes juist in deze interessante periode zowel klassieke vierkante tafelpiano's als pianino's vervaardigd (en minimaal 1 vleugel). Interessant, maar voor het bedrijf beslist geen vetpot met alle concurrentie van andere ambachtelijk werkende pianobouwers en nieuwe pianofabrieken!

De taxatie van de pianoafdeling in 1869

Het aantal instrumenten dat Brünjes tussen 1842 en 1872 vervaardig heeft, zal niet torenhoog zijn geweest, maar is wel meer dan tot nu toe werd aangenomen. Allereerst kom ik in de periode 1847-1882 negen vermeldingen van instrumenten tegen, o.a. in advertenties te koop aangeboden. En daarbij kunnen natuurlijk dubbelen voorkomen. Ten tweede is er een notariële akte van de ontbinding van het compagnonschap tussen Pieter Flaes en Georg D. Brünjes in 1869, waarbij de orgelbouwafdeling een waarde van fl 2.767,69 vertegenwoordigd. De pianobouwadeling echter is maar liefst fl 13.551,74 waard! Dat komt omdat het bedrijf heel veel pianino's en fortepiano's verhuurd. In een boedelbeschrijving, opgemaakt na Brünjes' overlijden in 1872, blijken er niet alleen 2 half-afgebouwde pianino's en 4 mechanieken voor te bouwen pianino's in de werkplaats te staan en is er een kleine voorraad snaren, handvaten, pedalen en hout, ook zijn er dan maar liefst 36 pianino's en 1 fortepiano/tafelpiano verhuurd!


Fragment van de opsomming van verhuurde piano's in 1872

Overigens is het goed mogelijk dat het aantal instrumenten, door Brünjes gebouwd als zelfstandige, tussen januari 1869 en januari 1872, beperkt is geweest. Hij ondertekende de ontbindingsacte al met een heel bibberend handschrift, stelde kort ervoor zijn testament op en overleed "na eene sleepende ziekte". Een aantal jaren geleden was er 1 pianino van Brünjes, naar verluid in Friesland, gesignaleerd. Op dit moment ontbreekt er elk spoor van...


Naamplaatje op een Brünjes-pianino

Uiteraard hoeven de verhuurde pianino's en fortepiano's niet allemaal door Flaes & Brünjes, vanaf 1869 door Brünjes te zijn gebouwd, ze kunnen ook tweedehands zijn aangekocht en zijn verhuurd. Toch vermoed ik op basis van deze verhuuraantallen, de in aanbouw zijnde instrumenten in 1872, de vermeldingen voor tentoonstellingen in de periode 1847-1861 en de verkoopadvertenties in latere jaren, dat het aantal pianino's in elk geval enkele tientallen is geweest. Er hadden er dus meer bewaard kunnen blijven dan nu het geval is...

Wat kan dan de reden dat het aantal bewaard gebleven pianino's een handvol is?

Waardering
H. Rijken schrijft: “De Nederlandse pianofabrikanten konden het echter tegen de buitenlandse piano-indstrie niet volhouden. Hoe hoopvol het er aan het eind van de 18e eeuw leek uit te zien, toen de gebroeders Meyer zich in Amsterdam als eersten vestigden, zo triest zag het er rond 1900 uit, toen de ene na de andere fabriek moest sluiten. (…). Pianobouwers zijn gekomen en zijn verdwenen. We moeten zuinig zijn op de instrumenten die er nog zijn!” 

En dat laatste is juist het probleem: men heeft niet de waarde ingezien van 19e-eeuwse tafelpiano's en pianino's van Flaes & Brünjes. De manier waarop de op dit moment bekend zijnde pianino's in beeld zijn gekomen, bewijzen dat. Het had weinig gescheeld of ze waren vroeg of laat verloren gegaan of minstens in een opslagloods in de anonimiteit verdwenen. Waardevolle instrumenten, alleen al omdat deze instrumenten op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd in een tijd waarin de piano zich heel snel doorontwikkeld! Ongetwijfeld hoge restauratiekosten van de nog resterende instrumenten zijn niet aanlokkelijk, maar zijn het wel waard om dit culturele erfgoed te behouden!

Werkwijze
Over de manier waarop Brünjes zijn fortepiano's en pianino's maakte, weet ik helaas nog weinig. De drie bewaard gebleven pianino's hopen we in de toekomst beter te kunnen onderzoeken. Zodat we kunnen vaststellen welke materialen werden gebruikt, of er bijvoorbeeld mechanieken werden ingekocht van toeleveringsbedrijven etc.

Reguliere activiteiten: stemmen, verkoop, verhuur, bouw
Tot slot: behalve het bouwen van fortepiano's en pianino's was een belangrijke bron van inkomsten voor het bedrijf de eerdergenoemde verhuur van instrumenten. Zowel aan gegoede burgers, met name in Amsterdam, de Zaanstreek en Haarlem, als aan muziekgezelschappen. Daarnaast werden er veel (al dan niet verhuurde) instrumenten gestemd. En tweedehands instrumenten worden ingekocht en doorverkocht, zoals in 1867 aan het Hervormd diaconieweeshuis in Amsterdam.


Nota van een geleverde tafelpiano, naar alle waarschijnlijkheid tweedehands, aan het Hervormd Diaconieweeshuis in Amsterdam, 1867

G.A. Goldschmeding, die vanaf 1872 het bedrijf zal voortzetten, voert deze bedrijfsactiviteiten ook uit. We zien het terug in de van Goldschmeding bewaard gebleven bedrijfsadministratie.

Tot vandaag de dag
Maar voor Goldschmeding bleek de opkomst van het harmonium rond 1875 de redding van het bedrijf. De verkoop van zowel orgels, piano's, harmoniums als zelfs radio's e.d., maakte het mogelijk dat het bedrijf tot 1986 bleef bestaan. Toen werd de pianoverkoop doorgestart door Clavis en in 2023 is Clavis overgenomen door Piano's Maene. Dit alles teruggaand op Brünjes' pianobedrijf in 1842 is het nog meer reden om zuinig te zijn op pianino's en andere instrumenten die in de beginperiode zijn vervaardigd!


G.A. Goldschmeding, vanaf 1848 al knecht bij Georg D. Brünjes

Ik hoop dat, nu er meer bekend is geworden over de pianoafdeling van Flaes & Brünjes, dit bijdraagt aan het signaleren en waarderen van de door hen vervaardigde fortepiano's en pianino's.

Muziek zegt alles

Je kunt boeken volschrijven over de klankkwaliteit en veelzijdigheid van de orgels van Flaes & Brünjes. Maar het beste kun je dat natuur...