woensdag 17 april 2024

Het raadsel van Hiaure

Er zijn twee orgels uit Flaes’ laatste levensjaren bekend, die oorspronkelijk vrijwel identiek zijn. Opvallend is dat beiden van een neogotisch front zijn voorzien. Het betreft de orgels, gebouwd voor de Doopsgezinde kerk in Middenbeemster en een tweede instrument dat sinds 1908 in de Hervormde kerk in Hiaure staat.


Links: het Flaes-orgel in Hiaure, wellicht begin 1887 in gebruik genomen in Aarlanderveen. 
Rechts: het Flaes-orgel in Middembeester, op 24 juli 1887 in gebruik genomen.

Herkomst van het Hiaurer Flaes-orgel
De geschiedenis van het instrument in Hiaure is met raadsels omgeven. We kunnen het zeker toeschrijven aan Pieter Flaes omdat het front vrijwel identiek is aan dat van het orgel van Middenbeemster. Ook het pijpwerk, windlade, voorslagen en voorslagbevestigingen, registernaamplaatjes, windkanaal en dergelijke zijn zoals bij Flaes gebruikelijk. Ook zien we de kenmerkende brede pedaaltoetsen "van taai eikenhout", zoals dat in zijn contracten altijd staat. Desondanks is het opvallend dat op beide orgels de naam van het bedrijf ontbreekt, terwijl de naam normaal gesproken altijd op de lijst voor het klavier staat! Waarom bij deze orgels niet?

De kenmerkende voorslagbevestiging van Flaes in Middenbeemster
  
Detail van de magazijnbalg in Middenbeemster

Idem in Hiaure, met onder in de kas de magazijnbalg

Pijpinscripties op de Mixtuur in Hiaure

Van onder naar boven het wellenbord, windlade met registerslepen en het pijpwerk te Hiaure

De mechanische aanleg in Hiaure is zoals we van Flaes gewend zijn.

  
Links de speeltafel in Hiaure, rechts te Middenbeemster

Flaes heeft het orgel te Hiaure zeker niet voor die kerk gebouwd, omdat het daar op 5 juli 1908 in gebruik is genomen. Een herinneringsbord op een van de zijwanden van de orgelkas vermeldt dat. Enkele inwoners uit de omgeving geven als renteloos voorschot het vereiste aankoopbedrag van fl 477,86 ½.

Het herinneringsbord op een van de zijpanelen van de orgelkas in Hiaure

Betaalgegevens uit 1908 voor het orgel, in het kerkelijk archief van Hiaure. Helaas ontbreekt degene aan wie is betaald, maar dit moet de firma M. Vermeulen in Woerden zijn geweest.

Hervormde kerk(en) te Aarlanderveen
Uit het archief van de firma M. Vermeulen te Woerden blijkt dat dit bedrijf het instrument in Hiaure heeft geplaatst en de navolgende jaren het orgel heeft gestemd. Waarschijnlijk staat in het bedrijfsarchief van Vermeulen dat het orgel uit Aarlanderveen komt. Aangezien Vermeulen sinds minstens 1905 erg actief is in de handel van tweedehands orgels in zowel Zuid-Holland als het noorden van ons land, is dat heel aannemelijk. Bovendien vermeldt Tijdschrift Het Orgel in april 1887: “Te Aarlanderveen is een klein orgel in de Herv. Kerk geplaatst, vervaardigd door den heer Flaes, te Amsterdam”. Mogelijk gaat het om het voormalig koetshuis van notaris Van de Lee, aangezien de hervormden daar kerkdiensten beleggen sinds januari 1887 het grootste deel van de gemeente zich heeft afgescheiden en mee is gegaan met de landelijke Doleantie. De Dolerenden gebruiken de oude dorpskerk, waar van 1808 tot 1904 hetzelfde orgel staat. De circa 3,5 meter hoge orgelkas kan in het koetshuis gepast hebben, mits het op de begane grond gestaan heeft.

Het is wel merkwaardig dat de kleine groep hervormden een orgel wil, terwijl zij uitgaan van een tijdelijke situatie. In juni 1888 krijgen zij inderdaad de dorpskerk weer terug, de Dolerenden bouwen een nieuwe kerk. Het is onduidelijk waarom de hervormden niet alleen in de tweede helft van 1887 maar ook in de periode juli-september 1888 een harmonium hebben gehuurd. Als Flaes het orgel in het Aarlanderveense koetshuis heeft geplaatst, dan is onbekend waar het orgel zich bevindt tussen 1888 en 1908.

Betaalkwitantie voor een harmonium voor de Hervormde gemeente van Aarlanderveen. Wordt dit harmonium in het koetshuis gebruikt, of staat daar het Flaes-orgel dat vandaag de dag in Hiaure staat? Het blijft een raadsel.

Rechts het koetshuis in Aarlanderveen, waar mogelijk het Flaes-orgel te Hiaure oorspronkelijk stond.
© Gereformeerdekerken.info

De Doopsgezinde Kerk te Middenbeemster

(Niet) op voorraad
De fronten van Hiaure en Middenbeemster zijn opvallend. In elk geval de Doopsgezinde kerk in Middenbeemster is beslist geen kerk in neogotische stijl en dat geldt ook voor het koetshuis. Jongepier suggereert dat Flaes deze twee orgels op voorraad gebouwd heeft (evenals het orgel in Tricht in 1887) en daarbij eventueel de fronten van elders heeft betrokken.

Detail van de kas in Middenbeemster

Ik acht het in elk geval niet aannemelijk dat in het orgel van Middenbeemster op voorraad heeft gestaan; op 26 september 1886 besluit de Doopsgezinde kerkenraad van Middembeester om een pijporgel aan te schaffen. In de navolgende maanden bestellen de hervormde kerkvoogden in Tricht een (al gebouwd) orgel, dat in een tijdsbestek van nauwelijks drie maanden wordt opgebouwd. De winterperiode vormt kennelijk geen belemmering. In tegenstelling daartoe moet de Doopsgezinde gemeente van Middenbeemster wel die gehele winterperiode wachten en pas negen maanden na het kerkenraadsbesluit start de opbouw in de Middenbeemster’ kerk. Voor een op voorraad staand instrument zou zo’n levertijd niet nodig zijn geweest! Op 13 juni 1887, “ongeveer te half vijf werden de benoodigdheden voor de samenstelling van ons orgel op zes wagens geladen, hier aangevoerd en werd er terstond met den bouw op bouwerven een begin gemaakt.” 

Citaat uit de kerkenraadsnotulen van Middenbeemster, 1 juli 1887

Drie dagen later is de “in elkander zetting” van het Middenbeemster' orgel al klaar, ruim twee weken later van 28 juni tot 1 juli, stemt (intoneert?) Pieter Flaes het instrument. En op 24 juli 1887 wordt het orgel ’s morgens feestelijk in gebruik genomen. ’s Middags geeft de heer Springer uit Amsterdam een concert.“Het instrument, vervaardigd door den Heer P. Flaes, wordt zeer geroemd." Tijdschrift Het Orgel volstaat met de vermelding “In de Doopsgezinde Kerk te Beemster is 24 juli het nieuwe orgel ingewijd.”

Het front in Middembeemster

Bestelde fronten?
Het front van het orgel in Middenbeemster is iets eenvoudiger dan dat in Hiaure. Zo ontbreken de versieringen op de twee buitenste frontpunten. De detaillering bovenin de fronten wijkt ook iets af en  de versieringen op de stijlen tussen de pijpvelden zijn eenvoudiger. In Hiaure is een versiering bij de pijpvoeten van de frontpijpen aanwezig, in Middenbeemster niet. Met Jongepier ben ik wel het eens dat beide van elders besteld kunnen zijn, omdat Flaes nooit eerder in zijn oeuvre neogotische fronten heeft ontworpen, als het kerkinterieur niet in die stijl was ingericht. Anderzijds lijken de fronten verkleinde weergaven van het 1871 gebouwde neogotische orgelfront in de Remonstrantse kerk in Gouda. Naar de reden van een eventuele frontbestelling bij een toeleverancier moeten we dan ook gissen. Flaes is weliswaar op leeftijd, maar voor zover bekend niet ziek, voor hij in juni 1889 onverwacht overlijdt. Evenzo is het een raadsel waarom Flaes bij deze orgels niet het kenmerkende naamplaatje bij het klavier heeft aangebracht.

Dispositie
De disposities van beide orgels zijn oorspronkelijk identiek geweest, behalve dat in Middembeester de Prestant 8vt in bas en discant is verdeeld. In Middenbeemster is de trekker voor het ventiel verdwenen, daar resteert een gat in de orgelkas. In Hiaure is deze trekker nog wel aanwezig, maar het ventiel functioneert niet meer. In Middenbeemster zijn diverse dispositiewijzigingen gedaan in de loop van de tijd.

(Oorspronkelijke) dispositie van de orgels in Middenbeemster en Aarlanderveen(?)/Hiaure:

Manuaal:
Prestant 8vt
Holpijp 8vt
Octaaf 4vt
Roerfluit 4vt
Quint 3vt
Octaaf 2vt
Mixtuur
Cornet disc

Pedaal
Aangehangen

Ventiel

Manuaalomvang: C-f3
Pedaalomvang: C-d1

vrijdag 15 maart 2024

Prijzen van nieuwe Flaes-orgels


Bij het onderzoek naar het werk van de firma Flaes & Brünjes is het nuttig om na te gaan welke prijzen werden gevraagd voor nieuwe orgels en hoe deze prijzen zich verhielden tot die van concurrenten.

De Hervormde gemeente Noordwelle is, hoogstwaarschijnlijk vanwege de reisafstand tot Amsterdam, voor haar orgel fl 200,- duurder uit dan elders.

Hoewel van Flaes & Brünjes de hoge mate van standaardisatie in fronten, dispositie en technische aanleg algemeen bekend is, blijkt deze standaardisatie niet te gelden voor de prijzen! De prijs per orgel met standaarddispositie is niet overal hetzelfde. Het is aannemelijk dat transport- en reiskosten hierbij een rol spelen. Twee orgels voor het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland (1868 en 1872) zijn fl 200,- duurder dan eenzelfde orgel dichter bij Amsterdam. Ook het type bekroning is van invloed: als de standaard vazen en trofee worden ingewisseld voor beelden, komt daar in de Remonstrantse Kerk in Gouda (1871) fl 200,- bij. Het lijkt daarentegen geen verschil te maken of het front drie ronde middentorens heeft met twee vlakke tussenvelden, of volledig vlak is (een neogotisch front), maar de eerlijkheid gebied wel te zeggen dat de genoemde prijzen meestal exclusief schilderwerk zijn.

Flaes' prijsopgave van 2 orgelmodellen voor de Remonstrantse Kerk in Gouda, 1870.


Als we de door Flaes genoemde prijzen omrekenen naar een gemiddelde prijs per stem, kunnen we voorzichtig zeggen dat de prijs in de jaren '50 stijgt en vanaf de jaren '60 van de 19e eeuw redelijk constant blijft op circa fl 300,- per stem. Deze prijsstijging zien we het duidelijkst bij orgels met de kleinste standaarddispositie (8 stemmen). Het tweeklaviers orgel met 8 stemmen, dat in 1863 voor de Doopsgezinde Kerk in Den Helder wordt geleverd, kost fl 2000,-.  kost vier jaar later in Gouda (Armenkerk) al fl 150,- meer, terwijl de reisafstand vanaf Amsterdam korter is. Eveneens fl 2000,- moeten de doopsgezinden in Middenbeemster 24 jaar later aftikken voor een eenklaviers orgel met 7 stemmen. Een dergelijke prijsstijging is ook bij de firma J. Bätz & Co te zien.


Uiteraard is een gemiddelde prijs per stem nooit in werkelijkheid gehanteerd; een meerkorige Mixtuur is natuurlijk veel duurder dan een strijker, een Bourdon 16vt is wat betreft materiaal niet zo duur maar alle extra's voor een Bourdon-baslade drijven de prijs fors op.

Merkwaardigheden
Maar behalve deze lijn, vallen er een aantal dingen qua prijs uit de toon. Waarom is hte orgel van Koog aan de Zaan (1870) fl 880,- duurder dan hte instrument in De Wittenberg in Amsterdam (1873). Komt dat omdat eerstgenoemd orgel een Prestant 8vt op Manuaal II heeft in plaats van een Roerfluit 8vt op Manuaal I, omdat de Mixtuur is gedeeld en Koog iets verder weg is? En waarom een prijsstijging van fl 250,- in 14 jaar tussen het orgel van Westzaan (1866) en Zaandijk (188, uitgaande van de standaard type bekroning), terwijl laatstgenoemd instrument twee registers kleiner is en slechts 1 manuaallade heeft? En om nog een voorbeeld te noemen: waarom offreert Flaes een prijs van fl 740,- lager voor het orgel in de Remonstrantse Kerk in Den Haag (1864) dan het vrijwel identieke instrument in Zaandam (1863), terwijl de manuaalkoppel in Den Haag gedeeld is en de reis de hofstad groter is? Ondanks dat hij zelf lid is van een remonstrantse gemeente, zijn er te weinig gegevens om te stellen dat Flaes voor zijn geloofsgenoten structureel goedkoper bouwt.

Het is merkwaardig waarom het orgel in de Hervormde kerk in Zaandijk (1880) in verhouding duurder is dan orgels elders. Het instrument staat nu in Westbroek (foto). 

Tot slot noem ik hier ook nog drie voorbeelden van opvallend dure orgels, waarbij de prijs omgerekend per stem veel hoger ligt dan circa fl 300,-. Allereerst geldt dat de offerte voor een orgel in de Oosterkerk in Amsterdam (1869). Flaes vraagt fl 10.180,-. Zijn offerte is niet bewaard, maar als we uitgaan van het aantal stemmen dat zijn concurrent Van Oeckelen voorstelt (24, verdeeld over 2 klavieren en vrij pedaal) dan komt dit op fl 424,- per stem.
Als tweede geeft Flaes rond 1884 offerte voor een tweeklaviers orgel met zijkantbespeling met 25 stemmen voor de Nicolaïkerk in Utrecht, waarbij de prijs zelfs 14.000,- is, wat neerkomt op gemiddeld fl 560,- per stem.
Hieruit kunnen we toch niet zonder meer afleiden dat Flaes voor orgels met 24 stemmen of meer een hogere prijs berekent vanwege onder meer hogere materiaalkosten, want het verschil met instrumenten van 21 stemmen (Zaandam 1863 en Den Haag Remonstrantse Kerk 1864, gemiddeld circa fl 300,- per stem) is daarvoor te groot.
Bovendien (en dat is het 3e voorbeeld) doet Flaes voor de Nicolaïkerk een tweede voorstel, voor een orgel met 20 stemmen, wat gemiddeld ook nog fl 425,- per stem kost. En het orgel voor de Doopsgezinde Kerk in Haarlem, met 18 stemmen ook niet groot, kost in 1883 ook fl 414,- per stem. Terwijl later in de jaren '80 de gemiddelde prijs weer richting de fl 300,- per stem zakt. Deze opvallende pieken in de prijs kunnen tot op dit moment nog niet verklaard worden.

Prijsopgaven van Flaes, J. Bätz & Co (J.F. Witte) en Van Oeckelen omstreeks 1884 voor een orgel in de Nicolaïkerk in Utrecht.

Het is moeilijk om de prijzen voor nieuwbouworgels van Flaes & Brünjes te vergelijken met die van concurrenten. Verschillende factoren beïnvloeden deze prijs, zoals de mogelijk verschillende loonkosten per gebied, reisafstand tussen werkplaats en de plaats van het orgel, het wel of niet materialen gebruiken van toeleveranciers en beperkte prijsgegevens uit dezelfde periode. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de firma J. Bätz & Co over het algemeen duurder is. Dit komt overeen met diverse kerken, waar Flaes als goedkopere orgelbouwer de opdracht krijgt, ten nadelen van Bätz. Dat geldt in Ouderkerk aan de Amstel (1865), Noordwelle (1868) en Gouderak (1888). In De Rijp (1852) kiest men juist voor de duurdere J. Bätz & Co. Dat wil niet zeggen dat firma Flaes & Brünjes de goedkoopste is: de firma’s H. Knipscheer jr., L. van Dam & Zonen te Leeuwarden en Van Oeckelen uit Haren bij Groningen hebben lagere prijzen. Maar in Noord- en Zuid-Holland, met name in Amsterdam en omgeving, wordt Flaes & Brünjes met de (duurdere) firma J. Bätz als meer “solide” gezien, dan Knipscheer. En Van Dam en Van Oeckelen lijken zeker tot in de jaren ’70 nog weinig bekend in deze omgeving; weinig kerkbesturen vragen deze firma’s om offerte. Dat maakt dat Van Dam en Van Oeckelen weinig concurrerend zijn voor Flaes & Brünjes. Vanaf eind jaren '80 wordt Flaes' voormalige leerling Arjan Timmenga, sinds 1880 in compagnonschap met Fokke Bakker in Leeuwarden als orgelbouwbedrijf gevestigd, concurrent. Behalve vanwege het prijsverschil gunnen de kerkvoogden te Assendelft in 1886 aan de Leeuwarders het nieuwe orgel (II/p/20) te bouwen ook vanwege het leeftijdsverschil: gezien Flaes' leeftijd is de voorgestelde (standaard) garantietermijn van 10 jaar "niet zeer vertrouwbaar".

De Hervormde gemeente Assendelft kan niet lang van het orgel van Bakker & Timmenga geniet. Nadat het in 1887 in gebruik wordt genomen, gaat het 6 jaar later verloren door een kerkbrand. Bakker & Timmenga bouwt een nieuw instrument dat in 1896 in gebruik wordt genomen (foto). © Collectie J. Jongepier.
 

De prijzen voor nieuwe orgels van Flaes & Brünjes zijn niet zo gestandaardiseerd als de orgels zelf en de prijsopbouw is niet duidelijk. Hoewel gegevens daarover heel spaarzaam zijn, lijken de prijzen bij grotere orgels vaak hoger dan bij concurrenten. Dat zien we te Amsterdam Oosterkerk (1869), Utrecht (ca 1884) en Assendelft (1886). Dit in tegenstelling tot Ouderkerk a/d Amstel (1865). Flaes & Brünjes is daarentegen succesvol als bouwer van overwegend kleine(re) orgels in west- en midden-Nederland, door de combinatie van een lagere prijs, snellere levertijd en betrouwbaar werk dan andere orgelmakers in eigen regio. De (vooralsnog) geringe bekendheid van goedkopere Noordnederlandse orgelmakers als Van Dam, Van Oeckelen en Bakker & Timmenga geeft hiervoor een vrije markt aan Flaes & Brünjes.

woensdag 27 december 2023

Flaes' windvoorziening


In literatuur is te lezen dat de firma Flaes & Brünjes in 1866 voor het eerst een magazijnbalg toepast als windvoorziening voor orgels. De traditionele spaanbalgen zouden vanaf dat moment verleden tijd zijn. Dit blijkt genuanceerder te liggen. 

De eerste magazijnbalg in Nederland
Reeds in 1844 (het bedrijf bestaat amper 2 jaar) werkt Flaes & Brünjes aan een magazijnbalg, zij het dat dit vermoedelijk niet hun eigen keuze is. Ze hebben opdracht gekregen om het Quellhorst-orgel in de Hervormde Kerk in Krommenie te voltooien. Dit orgel heeft meerdere noviteiten, waaronder "eene vierkant opgaande blaasbalg", waarmee een magazijnbalg wordt bedoeld. Het klankbeeld van orgels wordt grondtoniger, veroorzaakt door intonatie en het disponeren van meer achtvoetsregisters. Er is dan ook meer windcapaciteit nodig, waarvoor de traditionele spaanbalgen niet toereikend zijn. Orgelmaker Quellhorst, die deze noviteit in Krommenie wil toepassen, is echter met de noorderzon vertrokken. Die moderne magazijnbalg geeft Flaes & Brünjes wel wat hoofdbrekers want deze maakt erg veel bijgeluid. Orgeladviseur J.D. Brachthuizer komt erbij en gezamenlijk weten ze de zaak naar tevredenheid te laten functioneren. Eind februari 1844 wordt het Quellhorst/Flaes & Brünjes-orgel opgeleverd en op 17 maart klinkt de "zuiveren en krachtigen toon" voor het eerst door de Krommenieër kerk.

Het Quellhorst/Flaes & Brünjes-orgel (1844) met de eerste magazijnbalg van Nederland. 
© Kerken in Beeld, Rijksuniversiteit Groningen.

Het feit dat Van Eck stelt dat firma J. Bätz in 1848 als eerste orgelmaker in Nederland een magazijnbalg levert (Eck, T. van. Vernieuwingen in de orgelbouw. In: Het Historische Orgel in Nederland, deel 9), is dus niet correct. Het is Quellhorst geweest, waarbij Flaes & Brünjes de "eer" hebben gehad deze goed te laten functioneren!

Magazijnbalgen bij kabinetorgels
Als Flaes & Brünjes in 1852 het kabinetorgel herstelt van het Evangelisch Diaconieweeshuis aan de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam (De Wittenberg), wordt de dispositie uitgebreid met een Bourdon 16vt en Prestant 8vt discant. Hiervoor wordt het orgel voorzien van een magazijnbalg. Dit is voor zover ik nu weet de eerste keer dat Flaes zelf een magazijnbalg toepast. In 1858 plaatst het bedrijf het 18e-eeuwse orgel van de Hersteld Evangelisch Lutherse gemeente in Medemblik over van het oude kerkgebouw naar het nieuwe. De klaviatuur wordt naar de zijkant verplaatst, het front wordt verbreed, er vindt een enkele dispositiewijziging plaats en ook hier verdwijnen de spaanbalgen ten gunste van een magazijnbalg. 

De eerste magazijnbalgen bij nieuwe orgels, 1862-1866
In 1862 bouwt Flaes & Brünjes voor de Remonstrantse gemeente Amsterdam (in schuilkerk De Rode Hoed) een nieuw orgel in de bestaande kas. Wellicht vanwege de beperkte ruimte krijgt dit instrument een "horisontaal opgaande" blaasbalg.

Fragment uit het contract voor het orgel in de Remonstrantse Kerk in Amsterdam (1862)


In diezelfde tijd wordt er gewerkt aan een orgel voor de Oostzijderkerk in Zaandam. Hier biedt de toren voldoende ruimte voor vier traditionele spaanbalgen.

De vier spaanbalgen in de Oostzijderkerk in Zaandam (1863), de onderste "voet"-matig gevuld.

Een vrijwel identiek orgel als in Zaandam wordt kort erna opgeleverd in de Remonstrantse Kerk in Den Haag. Blijkbaar is daar niet voldoende ruimte voor een klassieke windvoorziening; dat orgel krijgt als tweede nieuwe instrument een magazijnbalg.

De oudst bewaard gebleven magazijnbalg bij een nieuw orgel van Flaes & Brünjes, nu in kerkgebouw De Zaaier in Harderwijk (Den Haag, Remonstrantse Kerk, 1864).


De magazijnbalg in De Rode Hoed is in 1909 vervangen. De magazijnbalg uit 1864 te Den Haag is behouden gebleven, ondanks ingrijpende wijzigingen aan dit instrument. Bij herplaatsing in kerkgebouw De Zaaier in Harderwijk is deze balg gehandhaafd. Waarmee dit de oudst bewaard gebleven magazijnbalg is die de firma Flaes & Brünjes bij een nieuw orgel toepaste. De originele trapinstallatie is er helaas niet meer.

Afscheid van spaanbalgen per 1867
Ook bij het orgel dat in februari 1865 in Wormer in gebruik wordt genomen, komt ook een moderne magazijnbalg. Deze krijgt een plaats buiten het orgel, want deze kan niet onder de windlade in de orgelkas, vanwege de beperkte hoogte van het kerkdak. 

De magazijnbalg in Wormerveer (1865).

Van de Oudezijdskapel in Amsterdam (zomer 1865) weten we het type windvoorziening niet, maar bij de orgels die Flaes & Brünjes vervolgens bouwt, komen weer spaanbalgen: Ouderkerk aan de Amstel (december 1865), Kwadijk (1866) en de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar (december 1866).

Deels verscholen achter opgestapelde stoelen de trapinrichting bij de spaanbalgen in Kwadijk (1866).

Het instrument dat Flaes & Brünjes halverwege 1866 verscheept naar Willemstad op Curaçao, krijgt weer een moderne magazijnbalg.

Inmiddels is er een orgel in aanbouw voor de Grote Kerk in Westzaan. Aanvankelijk zou dit vier spaanbalgen krijgen. Maar omdat de architect van de orgelgalerij een trap ontwerpt die te weinig plaats overlaat voor spaanbalgen, wijzigt Flaes in december 1865 het contract en komt er een magazijnbalg onder de hoofdwerklade in de orgelkas.

Trapinstallatie
Bij alle Flaes & Brünjes-orgels is de trapinstallatie, voor het brengen van lucht in de balgen, uitgevoerd als voetpomp.

Tot slot
Het orgel dat in de oudejaarsdienst van 1866 in de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar in gebruik wordt genomen, is het laatste met de klassieke spaanbalgen. Vanaf 1867 komen er uitsluitend magazijnbalgen uit de werkplaats van Flaes & Brünjes.

Het Flaes & Brünjes-orgel (met ouder front) dat op 31 december 1866 in de Doopsgezinde Kerk in Alkmaar in gebruik is genomen. Het is het laatste instrument met spaanbalgen.





vrijdag 24 november 2023

Brokjes informatie over de pianobouw van Georg D. Brünjes

Het is compagnon Georg Diedrich Brünjes (1809-1872), een Noord-Duitse organistenzoon, die vanaf 1842 binnen het bedrijf van Flaes & Brünjes zich bezighoudt met de pianoafdeling. Pieter Flaes (1812-1889) bouwt en onderhoud orgels.


 

Twee getraceerde Flaes & Brünjes-pianino's

In tegenstellling tot Flaes' orgelafdeling, is er  over Brünjes' activiteiten op het gebied van pianobouw heel weinig bekend. Hoeveel piano's vervaardigde hij? En wat deed Brünjes nog meer, behalve het bouwen van piano's? Er wordt ook wel gezegd dat de piano's die hij bouwde, niet zo goed waren. Maar klopt dat wel? Ik heb geprobeerd antwoorden op deze vragen te achterhalen.


De werkplaats aan de Warmoesstraat rechts van het markante witte gebouw,
gezien vanaf het (nog ongedempte) Damrak.

Kwaliteit
Om allereerst de laatste vraag te beantwoorden: Al zeker twee jaar na de bedrijfsoprichting, in 1844, doet Flaes & Brünjes mee aan een Nijverheidstentoonstelling in Berlijn. En als het bedrijf in 1847 een fortepiano alias tafelpiano van 6,1/2 octaaf inlevert op de nijverheidstentoonstelling in Utrecht, is het oordeel: "De toon is wel wat dun, maar toch niet onaangenaam" en "een goed afgewerkt instrument en tamelijk van toon."  In1859 levert de firma het bewijs op de Tentoonstelling van Noord-Hollandsche nijverheid in Amsterdam "dat wil men zich een dergelijk instrument aanschaffen, men daarvoor niet nodig heeft, naar het buitenland te gaan." Tot slot verkrijgt Flaes & Brünjes de 2e medaille op de Algemeene Nationale Tentoonstelling in Haarlem in 1861, voor een 7-octaafs pianino: "De pianino was een zeer goed instrument; bewerking en toon waren bijzonder goed."

Nu kan het zo zijn dat dit excellente instrumenten waren, het toont in elk geval aan dat pianobouwer Georg D. Brünjes echt wel tot iets in staat was! De bewering dat Brünjes' piano's niet zo goed waren, is misschien gebaseerd op het feit dat er (nog) weinig van bewaard zijn gebleven. Maar heeft dat geen andere oorzaak? 

Naamplaatje op een van de drie getraceerde Flaes & Brünjes-pianino's


Productieaantallen
Om te beginnen: misschien bouwden ze nauwelijks nieuwe instrumenten? Het is heel moeilijk vast te stellen hoeveel piano's Flaes & Brünjes gebouwd heeft. Een feit is dat juist in de periode 1840-1870 de pianobouw een stormachtige ontwikkeling doormaakt. Van de klassieke fortepiano begint juist in die tijd de "rechtopstaande" piano aan haar opmars. Frans Liszt, die volle zalen trekt (ook in Amsterdam!), is een belangrijke oorzaak dat de piano een steeds gewilder instrument wordt.  

Deze rechtopstaande piano, die vanaf circa 1860 wordt vervaardigd, wordt in die tijd aangeduid als pianino.

De concurrentie voor ambachtelijk werkende pianobouwers is echter heel hoog. Er zijn talloze kleine bedrijven en ook in de combinatie met een orgelbouwafdeling zijn Flaes en Brünjes niet uniek, bijvoorbeeld stadsgenoot H. Knipscheer (II) doet dit ook, evenals de Friese orgelbouwers L. van Dam & Zonen en Bakker & Timmenga en Naber en Quellhorst in Overijssel.

Vanaf circa 1870 worden de rechtopstaande piano's steeds meer fabrieksmatig in serie vervaardigd. Dat resulteert in een veel meer gestandaardiseerde klank. We hebben het hier over de piano's zoals we die tegenwoordig kennen.

Vanuit de werkplaats aan de Warmoesstraat 118 in Amsterdam heeft de firma Flaes & Brünjes juist in deze interessante periode zowel klassieke vierkante tafelpiano's als pianino's vervaardigd (en minimaal 1 vleugel). Interessant, maar voor het bedrijf beslist geen vetpot met alle concurrentie van andere ambachtelijk werkende pianobouwers en nieuwe pianofabrieken!

De taxatie van de pianoafdeling in 1869

Het aantal instrumenten dat Brünjes tussen 1842 en 1872 vervaardig heeft, zal niet torenhoog zijn geweest, maar is wel meer dan tot nu toe werd aangenomen. Allereerst kom ik in de periode 1847-1882 negen vermeldingen van instrumenten tegen, o.a. in advertenties te koop aangeboden. En daarbij kunnen natuurlijk dubbelen voorkomen. Ten tweede is er een notariële akte van de ontbinding van het compagnonschap tussen Pieter Flaes en Georg D. Brünjes in 1869, waarbij de orgelbouwafdeling een waarde van fl 2.767,69 vertegenwoordigd. De pianobouwadeling echter is maar liefst fl 13.551,74 waard! Dat komt omdat het bedrijf heel veel pianino's en fortepiano's verhuurd. In een boedelbeschrijving, opgemaakt na Brünjes' overlijden in 1872, blijken er niet alleen 2 half-afgebouwde pianino's en 4 mechanieken voor te bouwen pianino's in de werkplaats te staan en is er een kleine voorraad snaren, handvaten, pedalen en hout, ook zijn er dan maar liefst 36 pianino's en 1 fortepiano/tafelpiano verhuurd!


Fragment van de opsomming van verhuurde piano's in 1872

Overigens is het goed mogelijk dat het aantal instrumenten, door Brünjes gebouwd als zelfstandige, tussen januari 1869 en januari 1872, beperkt is geweest. Hij ondertekende de ontbindingsacte al met een heel bibberend handschrift, stelde kort ervoor zijn testament op en overleed "na eene sleepende ziekte". Een aantal jaren geleden was er 1 pianino van Brünjes, naar verluid in Friesland, gesignaleerd. Op dit moment ontbreekt er elk spoor van...


Naamplaatje op een Brünjes-pianino

Uiteraard hoeven de verhuurde pianino's en fortepiano's niet allemaal door Flaes & Brünjes, vanaf 1869 door Brünjes te zijn gebouwd, ze kunnen ook tweedehands zijn aangekocht en zijn verhuurd. Toch vermoed ik op basis van deze verhuuraantallen, de in aanbouw zijnde instrumenten in 1872, de vermeldingen voor tentoonstellingen in de periode 1847-1861 en de verkoopadvertenties in latere jaren, dat het aantal pianino's in elk geval enkele tientallen is geweest. Er hadden er dus meer bewaard kunnen blijven dan nu het geval is...

Wat kan dan de reden dat het aantal bewaard gebleven pianino's een handvol is?

Waardering
H. Rijken schrijft: “De Nederlandse pianofabrikanten konden het echter tegen de buitenlandse piano-indstrie niet volhouden. Hoe hoopvol het er aan het eind van de 18e eeuw leek uit te zien, toen de gebroeders Meyer zich in Amsterdam als eersten vestigden, zo triest zag het er rond 1900 uit, toen de ene na de andere fabriek moest sluiten. (…). Pianobouwers zijn gekomen en zijn verdwenen. We moeten zuinig zijn op de instrumenten die er nog zijn!” 

En dat laatste is juist het probleem: men heeft niet de waarde ingezien van 19e-eeuwse tafelpiano's en pianino's van Flaes & Brünjes. De manier waarop de op dit moment bekend zijnde pianino's in beeld zijn gekomen, bewijzen dat. Het had weinig gescheeld of ze waren vroeg of laat verloren gegaan of minstens in een opslagloods in de anonimiteit verdwenen. Waardevolle instrumenten, alleen al omdat deze instrumenten op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd in een tijd waarin de piano zich heel snel doorontwikkeld! Ongetwijfeld hoge restauratiekosten van de nog resterende instrumenten zijn niet aanlokkelijk, maar zijn het wel waard om dit culturele erfgoed te behouden!

Werkwijze
Over de manier waarop Brünjes zijn fortepiano's en pianino's maakte, weet ik helaas nog weinig. De drie bewaard gebleven pianino's hopen we in de toekomst beter te kunnen onderzoeken. Zodat we kunnen vaststellen welke materialen werden gebruikt, of er bijvoorbeeld mechanieken werden ingekocht van toeleveringsbedrijven etc.

Reguliere activiteiten: stemmen, verkoop, verhuur, bouw
Tot slot: behalve het bouwen van fortepiano's en pianino's was een belangrijke bron van inkomsten voor het bedrijf de eerdergenoemde verhuur van instrumenten. Zowel aan gegoede burgers, met name in Amsterdam, de Zaanstreek en Haarlem, als aan muziekgezelschappen. Daarnaast werden er veel (al dan niet verhuurde) instrumenten gestemd. En tweedehands instrumenten worden ingekocht en doorverkocht, zoals in 1867 aan het Hervormd diaconieweeshuis in Amsterdam.


Nota van een geleverde tafelpiano, naar alle waarschijnlijkheid tweedehands, aan het Hervormd Diaconieweeshuis in Amsterdam, 1867

G.A. Goldschmeding, die vanaf 1872 het bedrijf zal voortzetten, voert deze bedrijfsactiviteiten ook uit. We zien het terug in de van Goldschmeding bewaard gebleven bedrijfsadministratie.

Tot vandaag de dag
Maar voor Goldschmeding bleek de opkomst van het harmonium rond 1875 de redding van het bedrijf. De verkoop van zowel orgels, piano's, harmoniums als zelfs radio's e.d., maakte het mogelijk dat het bedrijf tot 1986 bleef bestaan. Toen werd de pianoverkoop doorgestart door Clavis en in 2023 is Clavis overgenomen door Piano's Maene. Dit alles teruggaand op Brünjes' pianobedrijf in 1842 is het nog meer reden om zuinig te zijn op pianino's en andere instrumenten die in de beginperiode zijn vervaardigd!


G.A. Goldschmeding, vanaf 1848 al knecht bij Georg D. Brünjes

Ik hoop dat, nu er meer bekend is geworden over de pianoafdeling van Flaes & Brünjes, dit bijdraagt aan het signaleren en waarderen van de door hen vervaardigde fortepiano's en pianino's.

maandag 31 juli 2023

Drukte in de jaren '60, een dip in de jaren '70

In de jaren '60 van de 19e eeuw beleeft de firma Flaes & Brünjes haar hoogtijdagen als het gaat om het aantal nieuwe opdrachten voor de bouw van nieuwe orgels. Dertien jaar na de bedrijfsoprichting, in 1855, wordt in Wormerveer het eerste orgel in gebruik genomen, in 1858 gevolgd door opus 2. Vanaf 1861 tot 1876 volgt er minimaal 1 orgel per jaar, met als hoogtepunt 1866, het jaar waarin 4 nieuwe instrumenten in gebruik worden genomen! Niet gek dat de restauratie van de orgels van de St. Bavo in Haarlem en de Oude Kerk in Amsterdam in respectievelijk 1865 en 1866 worden geweigerd. Bovendien is er persoonlijke tragedie als Flaes' vrouw in 1866 overlijdt. Pieter blijft met zijn 21-jarige dochter achter. Kortom: zonder twijfel intensieve jaren. Maar in jaren ‘70 stagneert de vraag naar nieuwe orgels bij Flaes.


Een bijzondere ontwikkeling ten opzichte van andere orgelbouwers
Landelijk gezien worden er in die tijd nog meer orgels gebouwd dan in het decennium ervoor. Wat dat betreft is het dus vreemd dat Flaes minder orgels gaat leveren. Maar binnen zijn belangrijkste afzetgebied, de provincie Noord- en Zuid-Holland, ligt dat anders. Hier zijn de meeste protestantse kerken inmiddels van een orgel voorzien, hetzij door Flaes zelf of door een andere orgelbouwer. Wellicht daarom zien we bij concurrerend orgelbouwer Knipscheer, die in belangrijke mate hetzelfde afzetgebied heeft, ook al in de jaren '70 een daling in de productiviteit.






Bij bovenstaande grafieken zijn de huis- of zaalorgels van Flaes, waarvan de bouwjaren onbekend zijn, buiten beschouwing gelaten. Van één van de in 1864 gebouwde orgels is niets bekend; dit kan in theorie een van de 2 bekende huis- of zaalorgels zijn.


Te behoudend
Er is ook wel eens gesuggereerd dat de terugloop in nieuwe orgels komt omdat de klankontwikkeling van Flaes' orgels sinds 1865 niet meer is gewijzigd. En op zichzelf klopt het wel dat er geen doorontwikkeling is: vanaf hoogstwaarschijnlijk 1861 worden expressions bij de binnenpijpen toegepast, vanaf 1865 krijgt het fluitpijpwerk in de discant van een wijdere diametermensuur wat een grondtoniger klank veroorzaakt. Maar daarna houden de klankontwikkelingen op. Vindt men Flaes in de jaren '70 te ouderwets. Ik waag dat te betwijfelen, want Flaes' belangrijkste doelgroep (dorpskerken) wenst een technisch betrouwbaar en functioneel orgel voor een schappelijke prijs, van een leverancier die zijn afspraken snel en stipt nakomt. Tot nu toe heb ik nog geen plaatsen ontdekt waar een andere orgelbouwer dan Flaes de opdracht heeft gekregen, omdat die orgels met een moderner klankbeeld zou realiseren. 

Uitstel gevraagd in een rustige periode
Sterker nog, als Flaes in de zomer van 1875 opdracht krijgt om zijn opus 1 in de Doopsgezinde kerk van Wormerveer schoon te maken en de 2-voet van het bovenwerk te vervangen door een Dulciaan 8vt, wil de kerkenraad graag dat dit in het voorjaar van 1876 gebeurt. Maar in juni 1876 lezen we in de kerkenraadsnotulen dat Flaes heeft laten weten dat hij onmogelijk kan beloven om het orgel nog dit jaar te repareren. Of hij een jaar uitstel mag. Spijtig genoeg is de brief van Flaes niet bewaard gebleven. Waarom wil hij uitstel? 

Hij heeft het in elk geval niet te druk met nieuwe orgels; het orgel van Limmen is weliswaar in aanbouw en ergens in 1876 is ook een orgel in Den Burg op Texel in gebruik genomen, maar verder staat er voor zover bekend niets op stapel! Pas in december 1876 wordt een contract getekend voor de bouw van een nieuw orgel in Noord-Scharwoude. En daar doet Flaes dan bovendien ook niet sneller over omdat hij het rustig zou hebben; de bouwtijd is zoals gebruikelijk ongeveer een jaar.

Ik acht het ook niet waarschijnlijk dat Flaes te weinig personeel zou kunnen krijgen om meer opdrachten aan te nemen. Waarom zou dat wel in Amsterdam gelden en niet in Utrecht (Bätz-Witte) en Leeuwarden (Van Dam)? 
Weliswaar zoekt Flaes in juli 1876 wel een knecht, maar in die tijd werkt ook de 22-jarige orgelmakersleerling Arjen Timmenga (1854-1920) gedurende één jaar bij hem om ervaring op te doen (in 1880 zou die met Fokke Bakker een eigen bedrijf in Leeuwarden starten). En verder werken ook minimaal de werknemers  G.F. Jurjaanz (1849-1906) en D.G. Steenkuyl (1838-1921) bij hem. In de drukke jaren '60 lijkt Flaes ook maar een klein personeelsbestand te hebben gehad. 

Het orgel van Noord-Scharwoude, gebouwd in de periode december 1876-januari 1878, een tijd waarin Pieter Flaes privé veel zorg en verdriet gehad heeft. © Regionaal Archief Alkmaar, fotonummer 99.0011_1351_0042_0006

Zorg en verdriet als mogelijk tweede reden
Een tweede oorzaak voor het dalend aantal nieuwgebouwde orgels kan ook liggen in privé-sfeer. 

1). Nadat Flaes' enige dochter na slechts 4 jaar huwelijk haar man heeft verloren en ook een 6 maanden oud kleindochtertje van Pieter in 1875 overlijdt, trekt zijn dochter, de weduwe Geertruid Schreiner-Flaes met enigst overgebleven kleindochtertje in het voorjaar van 1875 bij Pieter in huis. Zo wordt Pieter op 20 maart 1876 van heel nabij geconfronteerd met het overlijden van zijn enige overgebleven kleindochter, net 4 jaar oud... Geertruid wordt langdurig ziek en het verdriet bereikt voor Pieter een dieptepunt als Geertruid zelf begin 1878 overlijdt. In een tijdsbestek van 12 jaar zijn zijn vrouw, schoonzoon, twee kleindochters en zijn dochter hem ontvallen. In de krantenadvertentie maakt Pieter duidelijk hoe hem dit raakt:


2). Als in datzelfde jaar 1878 een contract voor een orgel in Zaandijk wordt getekend, lijkt Flaes zich sterk bewust van zijn gevorderde leeftijd. Bij de standaard bepaling over 10 jaar garantie en de verplichte jaarlijkse stemming, schrijft hij in de kantlijn: “Wanneer men van dit art. niet gediend blijkt, kan het er in zijn geheel uitgelaten worden. Dat men evenwel in het oog houde dat het orgel gestemd moet worden en men dan tevens verzekerd is. Met het oog op mijne jaren de dood verbreekt alle contracten maar zoolang het duurt, duurt het men verliest er niets meede.” Ik krijg het gevoel dat Flaes zich op dat moment niet gezond voelt. En op zich is dat niet heel verwonderlijk, als we bedenken hoeveel verdriet hij de voorgaande 12 jaar heeft gehad. De twee voorgaande nieuwbouwcontracten (Limmen en Noord-Scharwoude) zijn niet bewaard gebleven, die kunnen we niet nalezen. 

Gerrit Nicolaas Bronke (1858-1938), vanaf de ingebruikname in 1880 tot januari 1920 bespeler van het Flaes-orgel in Zaandijk. Ondanks Flaes' voorbehoud, hebben de Zaandijkers nog gebruik kunnen maken van 9 van de 10 garantiejaren! De foto dateert uit de periode 1916-1920. © Gemeentearchief Zaanstad, fotonummer 21_32560.

Weer beter
Maar daarna moet het met Flaes beter zijn gegaan! Al eind 1878, ondanks de kanttekening in het Zaandijker' contract, doet Flaes zijn best om zijn personeel aan het werk te houden. Hij schrijft in november 1878 aan de kerkvoogden dat metselaars, timmerlieden en andere werklui hulp aannemen en weer wegsturen wanneer ze maar believen. Maar "op een oogenblik menschen te krijgen die wezenlijk bekwaamheid in ons vak hebben is onmogelijk, de meeste zijn bij mij geworden wat zij zijn, van daar dat ik er heb die 6, 8, 10, 12 en zelfs meer dan 25 jaren bij mij geweest zijn, met zulk een klupje werk ik voort, het gevolg hiervan is dat het een en ander moet opvolgen". 

Het jaar 1880 is met twee nieuw in gebruik genomen orgels (Zaandijk en Medemblik) en twee plekken waar aan een orgel gewerkt wordt (Broek in Waterland en overplaatsing van Edam naar Westzaan) ronduit druk! Het aantal opdrachten is niet meer zoals in de jaren '60 maar dat is, gezien de landelijke ontwikkeling, logisch. Er zijn wel weer 1 á 2 nieuwbouwopdrachten per jaar (behalve 1884, het jaar waarin merkwaardig genoeg alleen een gereed staand orgel te koop wordt aangeboden, maar dat is een ander verhaal).

Bovendien, bij de navolgende contracten, zoals bij nieuwbouw te Driebergen (1880), restauraties van de orgels in de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk in Amsterdam (1885) en de Remonstrantse Kerk in Amsterdam (1886), komen we deze kanttekening niet tegen! Zelfs bij wat achteraf zijn laatste orgels blijken te zijn, in Tricht en Gouderak (contracten opgesteld respectievelijk eind 1886 en eind 1887) is hier geen sprake van. En eind oktober 1888 is hij van plan een orgel te bouwen voor de dorpskerk van Baarn, “zoals onlangs nog in de gemeenten Zaandijk, Gouderak en Tricht"Op zich ook logisch dat we in die tijd geen zinspelingen op Flaes' ouderdom tegenkomen, want als Pieter Flaes op Tweede Pinksterdag 1889 overlijdt, is dat onverwacht.


zaterdag 13 mei 2023

Orgelbouwers Flaes & Brünjes: standaardisatie en maatwerk met behoud van kwaliteit

Sinds de jaren '30 van de 19e eeuw is er in ons land een duidelijk toenemende vraag naar nieuwe orgels, met name voor dorpskerken waar tot dan toe de voorzanger de scepter zwaait.

Desondanks bestaat de firma Flaes & Brünjes twaalf jaar, als pas in 1854 de eerste opdracht wordt ontvangen voor de bouw van een nieuw orgel. Dat wordt gebouwd voor de Fries Doopsgezinde vermaning in Wormerveer en een jaar later in gebruik genomen. Dit instrument krijgt 15 stemmen, verdeeld over hoofdwerk en bovenwerk.

Het eerste orgel van Flaes & Brünjes (1855) voor de Doopsgezinde kerk in Wormerveer. Dit frontontwerp zal een handelsmerk van de orgelbouwer worden.

Nadat drie jaar later een eenklaviers instrument voor het Hervormd Diaconieweeshuis in gebruik wordt genomen, komt er vanaf de jaren '60 een grote vraag naar nieuwe orgels. In de periode t/m 1869 worden minimaal 21 nieuwe orgels gebouwd. In de jaren '70 neemt die vraag weer af (16 orgels, 9 orgels in de jaren '80). Vanaf de jaren '80 van de 19e eeuw neemt landelijk de vraag naar nieuwe orgels af.

Het topjaar is 1866, waarin 4 nieuwe orgels van de firma Flaes & Brünjes in gebruik worden genomen! Juist in dat jaar, op 18 juni 1866, overlijdt Pieter's vrouw op 56-jarige leeftijd. Aan 23 jaar huwelijk komt een eind. Pieter blijft met zijn 21-jarige dochter en een dienstbode alleen achter in hun woonhuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal 198.

Als in 1861 in de Hervormde kerk van Andijk een orgel met 8 stemmen, verdeeld over 2 klavieren, in gebruik wordt genomen, wordt dit het eerste standaardinstrument. Standaard wat betreft front, dispositie en technische aanleg. 

Front
Het front dat Flaes & Brünjes vanaf het eerste orgel in Wormerveer toepast, en vermoedelijk zelfs ook al voor een 18e-eeuws kabinetorgel in het Hervormd diaconieweeshuis in Amsterdam in 1847, bestaat uit drie ronde middentorens, met daartussen twee vlakke, ongedeelde velden. Inspiratie is ongetwijfeld het orgel van leermeester J. Bätz & Co voor de Nieuwe Kerk in Delft geweest, waar Pieter Flaes en Georg Diedrich Brünjes in 1840 aan meegebouwd hebben.

Delft, Nieuwe Kerk (1840)

Vanaf 1865 zien we een variant op dit fronttype. De middenvelden zijn daarbij horizontaal gedeeld en de afwerking aan de bovenkant niet met een lijst maar met snijwerk. De labiumlijnen van de frontpijpen in de drie torens lopen dan naar buiten op.

Het standaardfront is duidelijk het meest toegepast (ongeveer 60% van alle nieuw gebouwde orgels), de variant is maar zes keer toegepast (ca. 12,5%).

 

 
Boven: Voorbeeld van het standaardfront met ongedeelde tussenvelden (Gouderak, 1888).
Onder: de variant op het standaardfront (Schellinkhout, 1872).

Kerkbesturen kunnen kiezen tussen verschillende fronttekeningen, in de bestekken en correspondentie aangeduid met een letter. Soms is er wel sprake van 7 tekeningen (A t/m G)! Ik heb in vrijwel geen enkel geval deze tekeningen teruggevonden. Logisch, Flaes zag ze graag terug om te kunnen hergebruiken! Dat wordt in brieven ook letterlijk gezegd. De verschillen tussen de fronten betreffen niet alleen de twee bovengenoemde fronttypen an sich, maar met name ook de versiering: vazen op de zijtorens en een trofee op de middentoren (en welke variant van de trofee, vergelijk Koog a/d Zaan en Zaandam maar eens), of liever bazuinblazende engelen op de zijtorens en een harpspelende koning David op de middentoren? Ah, de kerkvoogden van Ouderkerk aan de Amstel wensen bolvormige versieringen? Dat kan natuurlijk ook (1865). Zelfs geen versieringen is een optie, wanneer men dat bijvoorbeeld door een plaatselijke beeldhouwer wil laten doen. Aan de zijkanten van de orgelkas geen vleugelstukken of juist wel (bijvoorbeeld Zonnemaire 1872, Purmer, 1873). Een in de orgelkas doorlopende orgelbalustrade met rasteropeningen zoals in Westzaan (1866), Koog a/d Zaan (1870) en Zaandijk (1880) of toch maar niet? Opdrachtgevers kunnen probleemloos varianten van tekeningen combineren. Zo kiezen de regenten van het Luthers Weeshuis "De Wittenberg" in 1872 voor de orgelkas van tekening G en de bekroning van tekening D.

Orgel van Flaes te Zaandijk (1880) met bazuinblazende engelen en een harpspelende Koning David. Collectie Gemeentearchief Zaanstad.

De trofee op de middentoren van het Flaes & Brünjes-orgel in de Grote Kerk in Westzaan (1866).


In de Doopsgezinde Kerk van Den Burg staat een Flaes-orgel uit 1876. Het plafond van de kerk is later verlaagd, waardoor de vaas op de middentoren niet meer paste. Deze is op een kast gezet...

Dispositie
Van de circa 50 nieuwgebouwde orgels hebben er 29 een standaarddispositie. De hoeveelheid stemmen varieert van 8 tot 14. Weliswaar is er bij deze standaarddispositie altijd sprake van een verdeling van de stemmen over twee klavieren (zodat op Manuaal I de begeleiding van de psalmen en gezangen kan plaatsvinden en op Manuaal II de zachte interludia gespeeld kunnen worden), het pijpwerk van beide klavieren staat wel op één gecombineerde windlade (met de bas van de Bourdon 16vt op een aparte lade hier dwars op vanaf 1865).

De standaarddispositie luidt:
Manuaal I: Prestant 8vt, Octaaf 4vt, Quint 3vt, Octaaf 2vt, Cornet IV sterk disc
Manuaal II: Salicionaal 8vt (groot octaaf in de Holpijp 8vt), Holpijp 8vt, Roerfluit 4vt
Pedaal: Aangehangen aan Manuaal I

Voorbeelden hiervan zijn de orgels van de Doopsgezinde kerk van Den Helder (1863) en de hervormde kerken van Kwadijk (1866), Beets (1868) en Noordwelle (1868).

Het Flaes & Brünjes-orgel in Beets (1868).

Deze basisdispositie breidt de firma Flaes & Brünjes slim uit met een vrijwel altijd vaste volgorde, wanneer een groter orgel nodig is: 

Aantal stemmen

Registers

Voorbeelden

10

Manuaal I: + Bourdon 16vt en Mixtuur III sterk bas

Willemstad (Curaçao) (1866), Beverwijk, Evangelisch Lutherse Kerk (1875), Tricht, Hervormde Kerk (1887)

11

Manuaal II: + Viola di Gamba 8vt*

Heerjansdam, Hervormde kerk (1869), Den Burgh, Doopsgezinde Kerk (1876), Limmen, Hervormde Kerk (1876)

12

Manuaal I: + Trompet 8vt + Mixtuur III sterk discant (daarmee de Mixtuur bas completerend, soms door 2 registertrekkers te delen in bas- en discant)**

Hazerswoude-Dorp (1868), Schellinkhout, Hervormde Kerk (1872), Zonnemaire, Hervormde Kerk (1872).

13

Manuaal II: + Prestant 8vt***

Koog aan de Zaan, Doopsgezinde Kerk (1870), Purmer, Hervormde Kerk (1873)

14

Manuaal I: + Roerfluit 8vt

Zaandijk, Hervormde Kerk (1880)

Kerkbesturen krijgen dus vaak een voorstel voor een orgel met een bepaald aantal stemmen, waarbij in de aanbieding ook één of twee grotere varianten worden genoemd, met bijbehorende prijs. Zulke aanbiedingen kwam ik onder meer tegen in de kerkarchieven van de hervormde gemeente Noordwelle en de Doopsgezinde gemeente Barsingerhorn/De Kreil (in beide gevallen een keuze tussen 8 of 10 stemmen) en de Remonstrantse kerk in Gouda (keuze voor orgels van 10, 11 of 12 stemmen).

Deel van de aanbiedingsbrief van P. Flaes voor de Remonstrantse gemeente te Gouda, waarin diverse (standaard)disposities worden voorgesteld. 

Een standaarddispositie hoeft overigens niet altijd hand in hand te gaan met een standaardfront: zo zijn er grotere orgels met een standaardfront (bijvoorbeeld de Oostzijderkerk in Zaandam, II/P/21), maar daarentegen krijgt het orgel voor de Remonstrantse kerk in Gouda (1871) wel een (variant op) de standaarddispositie, maar geen standaardfront: omdat het kerkgebouw in een neorenaissance stijl is gebouwd, is het orgelfront neogotisch.

Overzicht van aantal standaard-instrumenten met aantal stemmen

Aantal instrumenten

Aantal stemmen

8

8

10

10

3

11

3

12

4

13

1

14

29 totaal

 


Eén ultiem voorbeeld van standaardisatie betreft de Doopsgezinde gemeente Barsingerhorn/De Kreil. Deze gemeente bezit twee kerkgebouwen en bestelt voor beide kerken exact hetzelfde orgel. Flaes hoeft maar 1 contract op te stellen met 1 totaalprijs (er is geen sprake van de 2e voor de halve prijs...) en de orgels kunnen in serie worden vervaardigd.
Eerste pagina uit het contract voor de twee orgels van de Doopsgezinde gemeente Barsingerhorn/De Kreil.

Bij een orgel met een grotere dispositie dan 14 stemmen is het pijpwerk niet meer op een gecombineerde windlade geplaatst, maar is er sprake van een verdeling tussen hoofdwerk en bovenwerk. Dat is bij 9 orgels het geval. Interessant is wel dat daarbij te allen tijde de 14 "basisstemmen" aanwezig zijn. Zo is dus bij het eerste orgel in 1855 in Wormerveer (2/ap/15) al de basisdispositie + 1 extra stem aanwezig. Heeft Pieter Flaes toen al het plan tot standaarddisposities gehad?

Behalve deze 9 grotere orgels, zijn er nog minimaal 6 kleine orgels gebouwd die beslist geen standaardinstrument genoemd kunnen worden: twee opvallende tweeklaviers instrumentjes waarover ik later meer hoop te kunnen vertellen en 4 orgels met slechts één klavier (Amsterdam Hervormd diaconieweeshuis 1858, de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk in Medemblik 1880, vermoedelijk de Hervormde kerk van vermoedelijk Aarlanderveen (nu Hiaure) en de Doopsgezinde kerk in Middenbeemster, beide in 1887).

Techniek
Als derde zien we in de technische aanleg ook een vergaande standaardisatie. De bestekken van de orgels zijn heel sterk vergelijkbaar als het gaat om de gebruikte houtsoorten. We zien verder altijd een klavieromvang van C-f3. De orgels t/m 14 stemmen hebben t/m 1882 altijd een pedaalomvang van C-c1 (de grotere instrumenten hebben sinds 1855 al 2 toetsen extra); vanaf 1883 krijgen alle instrumenten van Flaes een pedaalomvang van C-d1). Ook de volgorde van het pijpwerk op de windlade en de aanleg van de Bourdon-baslade (beide onderwerpen vragen eens een aparte blog) is volgens vaste patronen.

Pijpwerk van het orgel op een gecombineerde windlade in Kwadijk (1866). Links het front, op de voorgrond de registermechanieken.

Maatwerk
Echter er zijn wel detailafwijkingen. 
Hoewel de hoogte/breedte-verhoudingen van de orgelkassen wel vergelijkbaar is, levert Flaes & Brünjes voor het ene kerkgebouw een grotere orgelkas dan voor het andere. Logisch dat je in Zaandam (1863) en Sint Maartensdijk (1882) niet zo'n kleine orgelkas moet neerzetten als in Den Burg (1867) en Gouderak (1888).
Incidenteel is de hoogte/breedte-verhouding gewijzigd. Ik noem in dat verband de Hervormde Kerk van Barsingerhorn (1867, nu te Oud-Loosdrecht): een hogere orgelkas.

Als een orgelkas wat ruimer bemeten is, bevindt het windkanaal naar de Bourdon-baslade bijvoorbeeld net op een iets andere plek, en ook de afsluiter in dat windkanaal. Bij een grotere orgelkas en dus een groter front kunnen van de Salicionaal 8vt van Manuaal II de 9 grootste pijpen in het front worden geplaatst. Mits geld geen probleem is (meer materiaalkosten voor hout en langere frontpijpen). Voorbeelden zijn de orgels van Wormerveer (1855), Zaandam (1863), Ouderkerk a/d Amstel (1865) en Driebergen (1881).

Is de hoogte van de kerkruimte juist beperkt? Dan spreken de 9 grootste pijpen in de Holpijp 8vt maar de daaropvolgende 7 pijpen zijn van de windlade afgeleid, zodat ze iets lager geplaatst kunnen worden (De Kreil, 1871, nu Waverveen).

Wil de orgeladviseur en/of plaatselijke organist heel graag een afwijking op de dispositie? Bijvoorbeeld een Trompet 8vt, terwijl dat voor de kerkruimte niet perse hoeft (en Flaes daar ook geen fan van is, getuige ingekomen brieven van en over hem in Barsingerhorn in 1867 en Gouderak in 1887)? Of een 2vt op Manuaal II, wat de kerkvoogden van Uitgeest in "De Schermer" (vermoedelijk het Naber-orgel uit 1863 in Stompetoren) zo'n mooi register vonden. Dan gaat Flaes daar (tot op zekere hoogte!) in mee. 

De speeltafel van het Flaes-orgel (1869) in Uitgeest. Helemaal links zit de registertrekker van de Woudfluit 2vt van Manuaal II.

Last but no least: is het kerkgebouw in een neorenaissance- of neogotische stijl (respectievelijk Gouda, Remonstrantse Kerk en Den Haag, Duits-Evangelisch Lutherse Kerk)? Dan zeker geen standaardfront maar een front dat aansluit op de stijl van het kerkgebouw! En moet er gewerkt worden met een bestaande orgelkas en/of bestaand front, al dan niet met een standaarddispositie? Dan draait ook daar Flaes zijn hand niet voor om (Amsterdam, Remonstrantse Kerk 1862; Alkmaar, Doopsgezinde Kerk 1867; Amsterdam, Engelse Kerk op het Begijnhof 1875).

Het neogotische front van het orgel in de Remonstrantse Kerk in Gouda (1871). © Collectie Streekarchief Midden Holland.

Levertijden
Het is wellicht door deze verregaande standaardisatie dat Flaes & Brünjes snel nieuwe orgels kan leveren. De gemiddelde levertijd is aanvankelijk circa 1,5 jaar, maar juist in de drukke jaren '60 wordt dit teruggebracht tot gemiddeld 1 jaar, waarbij er zelfs regelmatig sprake is van oplevering in 6 á 7 maanden! De Lutherse Kerk in Beverwijk breekt het record door in twee maanden na bestelling het instrument al op 17 oktober 1875 in gebruik te kunnen nemen. Het kán niet anders of dit orgel staat zelfs al goeddeels klaar in de werkplaats, in die tijd aan de Singel 219 te Amsterdam. Helaas is het contract van het Beverwijkse orgel niet bewaard gebleven, wat uitsluitsel zou kunnen geven. Wel dat van Tricht (1887), waar in het contract daadwerkelijk sprake is van een al speelklaar orgel. Maar ook dat is een keer een verhaal apart.

Het orgel van de Lutherse Kerk in Beverwijk wordt in augustus 1875 besteld; reeds in oktober volgt de ingebruikname!

Uniek
Ook bij collega-orgelbouwers als H. Knipscheer jr. en L. van Dam & Zonen komen we standaardisatie in fronten en disposities tegen. Echter niet zo verregaand. Flaes & Brünjes durf ik te typeren als de eerste catalogus-orgelbouwers in Nederland, een concept dat in de 20e eeuw veel vaker voorkomt, maar wat dan nogal eens ten koste gaat van de kwaliteit.  

Kracht
De kracht van het orgelbouwbedrijf is dus, dat hoogstwaarschijnlijk door de standaardisatie snel geleverd kan worden. Maar deze standaardisatie is niet in beton gegoten. Als de ruimte en/of de opdrachtgever om aanpassingen vraagt, dan gebeurt dat.
Bovendien weet Pieter Flaes, die ook in de jaren van het compagnonschap altijd de gesprekken met de kerkbesturen voert en naast zijn medewerkers zelf in het orgelbouwbedrijf meewerkt, alle orgels muzikaal te intoneren, goed afgestemd op de ruimte waar ze staan. Het ultieme bewijs van een meesterbouwer, die ambachtelijk werk weet te combineren met een slimme aanpak.

Het raadsel van Hiaure

Er zijn twee orgels uit Flaes’ laatste levensjaren bekend, die oorspronkelijk vrijwel identiek zijn. Opvallend is dat beiden van een neogoti...