maandag 29 september 2025

Protestants orgelmaker op rooms-katholiek werkterrein

Het onderzoek naar het 19e-eeuwse orgel- en pianomakersbedrijf Flaes & Brünjes vordert. Allereerst goed om te weten dat een eerste versie van het manuscript inmiddels geredigeerd is. De afgelopen jaren zijn er zoveel gegevens boven water gekomen, dat het aantal woorden inmiddels ver boven de 100.000 ligt, oftewel meer dan 150 pagina's platte tekst... Daar moet natuurlijk nog het nodige aan bijgeschaafd worden, om het een goed leesbaar geheel te maken. Bovendien is er in de loop van de onderzoektijd nog extra informatie op tafel gekomen en moesten inzichten worden bijgesteld. Dat leidt tot aanpassingen in de opzet van en uitspraken in het boek.
Eén van die inhoudelijke aanpassingen heeft betrekking op Flaes' klantenkring voor de orgelbouw.

Tot voor kort stelde ik dat de firma Flaes & Brünjes alleen maar voor protestantse kerkbesturen orgels heeft gebouwd, hersteld en onderhouden. Verreweg de meeste opdrachtgevers waren hervormd of doopsgezind en daarnaast nog enkele evangelisch-lutherse en remonstrantse. De één, mogelijk twee instrumenten in oud-katholieke kerken in de Zaanstreek die Flaes onderhield, leken de enige uitzondering. Orgelbouwactiviteiten bij rooms-katholieken leek voor Flaes niet te zijn weggelegd. In tegenstelling tot andere protestantse orgelbouwers als Bätz en Knipscheer, die wel af en toe nieuwe orgels voor rooms-katholieke kerken bouwden.

Maar bij nader inzien moeten we Flaes' volledige afwezigheid op rooms-katholiek grondgebied nuanceren. Recent kwamen twee rooms-katholieke kerken in zijn eigen stad Amsterdam in beeld, waar orgelbouwer Flaes gevraagd is om herstel- en verbetervoorstellen te doen.

De Mozes & Aäronkerk, in 1841 voltooid. Het Hilgers-orgel is hierheen verplaatst.
© Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Nadat in de periode 1837-1841 een grote rooms-katholieke kerk aan het Waterlooplein verrees, vandaag de dag bekend als de Mozes en Aäronkerk, werd aanvankelijk het Hilgers-orgel (1772) uit de kleine oude schuilkerk overgeplaatst. Na ruim 25 jaar was er behoefte aan verbetering of vernieuwing van dit orgel. Het kerkbestuur heeft een aantal jaren gedubd of het oude orgel hersteld zou worden, of er een nieuw orgel zou komen. Bedenk daarbij dat sinds 1866 gemengd koor en orkest geen uitvoeringen meer tijdens de eredienst mochten geven. Het orgel kreeg een belangrijker functie. Daarvoor dient het circa 100 jaar oude Hilgers-orgel aanpassingen te ondergaan. 


Het Hilgers-orgel (1774) in de voormalige Mozes & Aäronkerk.
© Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Er zijn begin 1866 rapporten gevraagd bij Van den Brink (die een grote restauratie voorstelt) en Bätz. Helaas is de inhoud van Bäts' rapport niet bekend. In oktober 1867 wordt besloten door de firma Flaes & Brünjes te laten "onderzoeken of dit Orgel, na eene doelmatige herstelling, aan de tegenwooredige vereischten zoude kunnen voldoen, en welke kosten daartoe vereischt zullen worden." Helaas wordt er in de kerkbestuurnotulen geen enkele melding gemaakt van dit onderzoek. Ook ontbreken inkomende brieven, zodat we geeneens weten of Pieter Flaes überhapt wel in de Mozes en Aäronkerk is geweest.

Pagina uit het notulenboek van de R.K. Parochie van de Mozes & Aäronkerk, 1867.

Iemand die daar overigens wel binnenkomt is de diplomaat en orgelbouwkundige Charles Marie Philbert. In 1863 stak hij de loftrompet over het Flaes & Brünjes-orgel in de Doopsgezinde Kerk in Den Helder. Maar toch heeft hij een heel grote voorliefde voor Frans-romantische orgelbouw. Een kleine twee jaar later , in de zomer van 1869, wordt "plotseling" de bouw van een nieuw orgel opgedragen aan de (rooms-katholieke) firma P.J. Adema. Deze levert in 1871 een orgel op dat volledig voldoet aan de wensen en opvattingen die Philbert al heeft geuit sinds zijn eerste stap over de drempel in de Mozes en Aäronkerk.

Twee jaar later wordt Flaes opnieuw door een Amsterdams rooms-katholiek kerkbestuur gevraagd om hun orgel te inspecteren. Het gaat om het ruim dertig jaar oude Van Dam-orgel (1826) in de Sint Catharinakerk aan het Singel 423-425. De kerk staat vlakbij Flaes' net nieuwe werkplaats aan het Singel 219. 

De Sint Catharinakerk aan het Singel te Amsterdam. 
© Collectie Stadsarchief Amsterdam.

De brief die Pieter na zijn onderzoek op 26 juli 1869 stuurt aan het parochiebestuur geeft duidelijk weer hoe opvattingen in registergebruik in nauwelijks 50 jaar tijd wijzigen van helder en boventoonrijk naar een krachtig hoofdwerk en een bovenwerk voor de zachte geluiden. “Het is bekend dat de orgels, vervaardigd door Van Dam niet uitmunten in kracht, wat ik van hem gezien heb was zwak, maar dit vooral (het orgel van de Heilige Catharinakerk, JvdM) steekt uit in zwakte en flaauwheid van geluid.” Schoonmaak zal iets helpen maar Flaes wil ook veel grote pijpen verlengen, de aanspraak van de tongwerken verbeteren en de dispositie van het bovenwerk wijzigen. “Het bovenwerk is slecht voorzien van aangename geluiden, hetgeen de hoofdzaak is van een boven of tweede klavier, de Holpijp en Fluit (Flaes moet respectievelijk de Fluit Douce 8vt en Fluit d’Amour alias Spitsfluit 4vt hebben bedoeld, JvdM) zijn de eenige geluiden waaraan men op dit klavier iets heeft, meermalen heeft men het gebrek hiervan ingezien, vandaar dat men een spitsfluit en Viola di Gamba discant heeft gemaakt, maar het zijn halve maatregelen geweest, aan een discant register heeft men zeer weinig, het loopt over het halve klavier, en daar er nu op dit bovenklavier een Quint 1 ½ voet en een Woudfluit 2 voet is, waaraan men niets heeft, zoo zou het mijn gevoelen zijn deze beide te laten vervallen, en hiervoor in de plaats te maken een Salicionaal 8 voet, gehalveerd (…) dan had men vooreerst de aanwinst van een achtvoets geluid, dat allerbeelderigst is, en ten tweede men kon en de spitsfluit en de Viola di Gamba discant, ieder op zich zelf zeer goed gebruiken bij de bas van de Salicionaal, zoodat men dan niet één maar eigenlijk drie registers gewonnen had, terwijl men niets verliest dan hetgeen toch nooit gebruikt wordt.” 


De brief van Pieter Flaes van 1 augustus 1869 aan de parochie van de Sint Catharinakerk.

Het parochiebestuur is niet op Flaes’ voorgestelde wijzigingen ingegaan. Interessant is dat de Gebr. Adema te Amsterdam, die twee jaar later het orgel onderzoeken, heel andere inzichten hebben. Ze willen het orgel schoonmaken en het regeerwerk afregelen, maar hebben geen enkel probleem met de bovenwerkdispositie. Daarentegen wordt de windvoorziening, waar Flaes niet over gesproken heeft, als zeer gebrekkig ervaren. De winddruk van het instrument is te laag: “Tot het bijbrengen van registers daaraan valt niet te denken” omdat er geen bestaande registers gemist kunnen worden en uitbreiding zou “eene algemeene windcrisis” veroorzaken. Adema raadt dus aan niet “de minsten verandering in het bestaande stemmen familie te maken.” Adema’s advies wordt opgevolgd.

Het Van Dam-orgel (1826) in de Sint Catharinakerk te Amsterdam.
© Collectie P. Bron.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Protestants orgelmaker op rooms-katholiek werkterrein

Het onderzoek naar het 19e-eeuwse orgel- en pianomakersbedrijf Flaes & Brünjes vordert. Allereerst goed om te weten dat een eerste versi...